19693 |
huis, woning |
huis:
hoes (L374p Thorn)
|
huis [SGV (1914)]
III-2-1
|
19673 |
huishouden |
huishouden:
hoeshoaje (L374p Thorn)
|
huishouden [SGV (1914)]
III-2-1
|
24376 |
huisjesslak |
huisjesslak:
WLD
huuskesslek (L374p Thorn)
|
Hoe noemt u de slak die haar huisje op haar rug meedraagt (kerrekol) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
24172 |
huismus, mus |
huismus:
hoesmös (L374p Thorn),
mus:
mös (L374p Thorn, ...
L374p Thorn)
|
Hoe heet de huismusch? [DC 06 (1938)] || huismus (14,5 overal bij de mensen door ieder gekend; wijfje geheel bruin [N 09 (1961)] || musch [SGV (1914)]
III-4-1
|
24389 |
huisvlieg, vlieg |
dikke vlieg:
dikke vleeg (L374p Thorn),
huisvlieg:
hoesvleeg (L374p Thorn),
vlieg:
vleeg (L374p Thorn)
|
huisvlieg [SGV (1914)] || vlieg [SGV (1914)]
III-4-2
|
23732 |
huiszegen |
huiselijke zengel:
hoeselikke zaengel (L374p Thorn)
|
De Huiszegen, d.w.z. een ingelijste afbeelding van O.L. Heer aan het kruis, waaronder enkele gebeden, of een tekstplaat in sierschrift, waarop een gebed over huis en bewoners of een uit Rome ontvangen plaat waarop de afbeelding van de paus, vermelding van [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23754 |
huiszegening |
paaszengel:
paoszaengel (L374p Thorn)
|
De huiszegening op Driekoningen of op Paaszaterdag. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
24173 |
huiszwaluw |
huiszwalf:
hoeszwelf (L374p Thorn),
zwalf:
zwèlf (L374p Thorn)
|
huiszwaluw || huiszwaluw (12,5 helemaal wit van onder; witte stuit; kleinest buiten tegen een woning of kerk [N 09 (1961)]
III-4-1
|
17997 |
huiveren |
bibberen:
bubbere (L374p Thorn),
huiveren:
hoevere (L374p Thorn),
rijderen:
riejere (L374p Thorn),
schuiveren:
sjøvere (L374p Thorn)
|
huiveren [SGV (1914)] || huiveren, bijv. van koe [grille, de griezel op het lijf krijge, rijeren] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
17999 |
huiverig |
huiverachtig:
hoeverechtig (L374p Thorn),
schuiverachtig:
sjoeverechtig (L374p Thorn)
|
huiverig [schuuverig] [N 10 (1961)]
III-1-2
|