22659 |
klucht |
klucht:
klucht (L374p Thorn),
klugt (L374p Thorn)
|
Een kort toneelstuk waarin een komisch geval uit het dagelijks leven op grappige wijze wordt behandeld [klucht, knod, stop, grauw]. [N 90 (1982)]
III-3-2
|
33675 |
kluit aarde |
kloot:
klǫu̯ǝt (L374p Thorn),
kluit:
klȳt (L374p Thorn)
|
[N 27, 36; S 18; R 3, 8; L 28, 8; L 28, 9; L 1a-m; L B2, 290; ALE 257; Vd.; monogr.]
I-8
|
23223 |
kluizenaar |
kluizenaar:
kloezeniër (L374p Thorn)
|
Een man die in een eenzame woning afgezonderd leeft van de wereld, kluizenaar [(h)er(r)emiet]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
24095 |
kluizenaarswoning |
grot:
grot (L374p Thorn),
kluis:
kloes (L374p Thorn)
|
De woning van zon kluizenaar [kloes]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
18792 |
kluwen |
kluwen:
kloewe (L374p Thorn)
|
kluwen [SGV (1914)]
III-1-3
|
21080 |
knabbelen |
knabbelen:
knabbele (L374p Thorn),
knagen:
knaage (L374p Thorn),
knibbelen:
knibbele (L374p Thorn)
|
knabbelen [knibbele] [N 10 (1961)]
III-2-3
|
25031 |
knappen |
knappen:
knappe (L374p Thorn),
knipperen:
knippere (L374p Thorn)
|
met een knappend geluid open springen [knipperen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
25032 |
knarsen |
knarsen:
knarsen (L374p Thorn)
|
een scherp, ongelijkmatig, schurend of malend, onaangenaam aandoend geluid voortbrengen [kniersen, knoersen, knarsen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
21347 |
knecht |
knecht:
eine noewe knecht (L374p Thorn),
molenknecht:
[molen]knęxt (L374p Thorn)
|
knecht, een nieuwe ~ [SGV (1914)] || Molenaarsknecht. Zijn werkzaamheden bestaan erin de molenaar bij het malen te helpen, het graan bij de boeren op te halen en het meel terug te brengen. De woordtypen molenknecht (l 321a, l 361, l 362, l 368, l 370, l 415, l 416, l 417), vaarmolder (P 58), voerman (l 265, P 119, P 120, Q 112, Q 160), voermansknecht (Q 20), vaarknecht (l 289, l 330), uitvaarder (Q 240), rij(d)knecht (l 289), paardsknecht (Q 99*) en ketser (Q 88) zijn specifiek van toepassing op de knecht die het graan ophaalt en het meel thuisbrengt. In P 195 en Q 78 werd het bezorgen door de ɛmolderɛ zelf gedaan. De woordtypen bovenpakker (l 289), loopknecht (l 289), afweger (l 289), luijong (l 289) en halve gast (P 51) duiden knechten aan die een speciale taak in de molen vervullen. De term halve gast werd gebruikt voor een leerjongen die een halve betaling ontving. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel ømolenŋ- het lemma ɛmolenɛ.' [N O, 40e; N O, 40f; N O, 40g; Vds 269; Jan 287; Coe 236; Grof 263; Grof 268; monogr.]
II-3, III-3-1
|
33338 |
knecht, algemeen |
knecht:
knęxt (L374p Thorn)
|
[L 1, a-m; S 26; Wi 8; monogr.; add. uit S 6]
I-6
|