e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Thorn

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
klucht klucht: klucht (Thorn), klugt (Thorn) Een kort toneelstuk waarin een komisch geval uit het dagelijks leven op grappige wijze wordt behandeld [klucht, knod, stop, grauw]. [N 90 (1982)] III-3-2
kluit aarde kloot: klǫu̯ǝt (Thorn), kluit: klȳt (Thorn) [N 27, 36; S 18; R 3, 8; L 28, 8; L 28, 9; L 1a-m; L B2, 290; ALE 257; Vd.; monogr.] I-8
kluizenaar kluizenaar: kloezeniër (Thorn) Een man die in een eenzame woning afgezonderd leeft van de wereld, kluizenaar [(h)er(r)emiet]. [N 96D (1989)] III-3-3
kluizenaarswoning grot: grot (Thorn), kluis: kloes (Thorn) De woning van zon kluizenaar [kloes]. [N 96D (1989)] III-3-3
kluwen kluwen: kloewe (Thorn) kluwen [SGV (1914)] III-1-3
knabbelen knabbelen: knabbele (Thorn), knagen: knaage (Thorn), knibbelen: knibbele (Thorn) knabbelen [knibbele] [N 10 (1961)] III-2-3
knappen knappen: knappe (Thorn), knipperen: knippere (Thorn) met een knappend geluid open springen [knipperen] [N 91 (1982)] III-4-4
knarsen knarsen: knarsen (Thorn) een scherp, ongelijkmatig, schurend of malend, onaangenaam aandoend geluid voortbrengen [kniersen, knoersen, knarsen] [N 91 (1982)] III-4-4
knecht knecht: eine noewe knecht (Thorn), molenknecht: [molen]knęxt (Thorn) knecht, een nieuwe ~ [SGV (1914)] || Molenaarsknecht. Zijn werkzaamheden bestaan erin de molenaar bij het malen te helpen, het graan bij de boeren op te halen en het meel terug te brengen. De woordtypen molenknecht (l 321a, l 361, l 362, l 368, l 370, l 415, l 416, l 417), vaarmolder (P 58), voerman (l 265, P 119, P 120, Q 112, Q 160), voermansknecht (Q 20), vaarknecht (l 289, l 330), uitvaarder (Q 240), rij(d)knecht (l 289), paardsknecht (Q 99*) en ketser (Q 88) zijn specifiek van toepassing op de knecht die het graan ophaalt en het meel thuisbrengt. In P 195 en Q 78 werd het bezorgen door de ɛmolderɛ zelf gedaan. De woordtypen bovenpakker (l 289), loopknecht (l 289), afweger (l 289), luijong (l 289) en halve gast (P 51) duiden knechten aan die een speciale taak in de molen vervullen. De term halve gast werd gebruikt voor een leerjongen die een halve betaling ontving. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel ømolenŋ- het lemma ɛmolenɛ.' [N O, 40e; N O, 40f; N O, 40g; Vds 269; Jan 287; Coe 236; Grof 263; Grof 268; monogr.] II-3, III-3-1
knecht, algemeen knecht: knęxt (Thorn) [L 1, a-m; S 26; Wi 8; monogr.; add. uit S 6] I-6