e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Thorn

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
met de kar achteruit rijden achteruit zetten: axtǝrut ˲zętǝ (Thorn), terugzetten: tryk˲zętǝ (Thorn) Voor de voermansroep om het paard achteruit te doen gaan, zie wld I.10 onder het lemma achteruit. [N 17, 95 + 99] I-13
met de kar rijden, iets vervoeren varen: vārǝ (Thorn) Dit lemma vormt een aanvulling van het lemma met paard en kar rijden in wld I.10. Alleen de opgaven voor de plaatsen waarvoor in WLD I.10 geen materiaal voorhanden was, zijn hier opgenomen. De kaart combineert de gegevens van beide lemmata. [N 17, 94; RND 97; monogr.] I-13
met de poten dicht bijeen staan (te) eng staan: eŋ stǭn (Thorn) [N 8, 78a en 78b] I-9
met de schop poten, kuiltjes maken poten: [poten] (Thorn) Het poten met de hand, in tegenstelling tot het poten met de ploeg, bestaat eigenlijk uit drie handelingen: (a) het graven van een kuiltje met de schop ofwel het steken van een gat in de grond met de kruk; (b) het gooien van een pootaardappel in dat kuiltje; en (c) het weer dichtmaken van het gat. In de vragenlijst zijn de handelingen (a) en (b) apart afgevraagd; maar soms hebben de zegslieden toch met één algemene term geantwoord. Deze algemene termen voor poten staan achter in het lemma bijeen; voor de fonetische documentatie daarvan zij verwezen naar het lemma Poten. [N 12, 14 en 15; monogr.] I-5
met de vlakke hand op iemands rug slaan batsen: batse (Thorn), klatsen: klaatse (Thorn) Met de vlakke hand op iemands rug slaan [batsen, doezen]. [N 88 (1982)] III-3-2
met driekwart van het zeil bij half: halǝf (Thorn) Gezegd van een molen wanneer hij draait met driekwart van het zeil bij. [N O, 7h] II-3
met een drijftol spelen pompernellen: Met een schoenveter aan een stuk hout ging dit het beste.  pómpernelle (Thorn) tollen [SND (2006)] III-3-2
met een kwart van het zeil op storm: ǫp stǫrǝm (Thorn) Gezegd van een molen die draait met een kwart van het zeil bij. Zie ook afb. 44A. [N O, 7j; A 42A, add.; N O, 7h] II-3
met grote stappen lopen schrokken: sjrókke (Thorn) stappen, grote ~ maken [stuppen] [N 10 (1961)] III-1-2
met halve zeilen op half koordje: ǫp halǝf kø̄rtjǝ (Thorn) Gezegd van een molen wanneer hij draait met de zeilen voor de helft opgerold. Zie ook afb. 44B. [N O, 7i; A 42A, add.; A 42A, 74 add.; N O, 5i; N O, 5h; N O, 7h] II-3