21808 |
overleggen |
overleggen:
euverlegge (L374p Thorn),
èùəverlègge (L374p Thorn)
|
anderen raadplegen, een zaak met een ander bespreken [overleggen, ordenen, beraadslagen] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
26590 |
overmalen |
overmalen:
ø̄vǝrmālǝ (L374p Thorn)
|
Voor de tweede maal hetzelfde materiaal malen. [N O, 36d]
II-3
|
18847 |
overmoedig gedrag |
roekeloos:
roekeloos (L374p Thorn, ...
L374p Thorn)
|
overmoedig, roekeloos gedrag [cranerie] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
33051 |
overmouwen |
mouwen:
muu̯ǝ (L374p Thorn)
|
De aflegger, en ook de binder (zie paragraaf 4.6), beschermde zijn armen tegen de stekende en snijdende halmen door er overmouwen overheen te schuiven. Vaak zijn het een paar oude kousen waarvan de teenstukken zijn afgeknipt; vandaar het type strompen: (afgesneden) kousen. [N 15, 54; JG 1a, 1b; monogr.]
I-4
|
33560 |
overrijp, beurs |
melig:
ideosyncr.
mèlige (L374p Thorn),
WLD
mèèlig (L374p Thorn)
|
Te rijp en daardoor droog en korrelig, gezegd van een vrucht (meelachtig, melen, versleten, melig). [N 82 (1981)]
I-7
|
25065 |
overschot, restant |
klats:
klats (L374p Thorn, ...
L374p Thorn,
L374p Thorn),
kliek:
kliek (L374p Thorn),
rest:
rest (L374p Thorn, ...
L374p Thorn,
L374p Thorn)
|
dat wat over is gebleven van een oorspronkelijk aantal, hoeveelheid of geheel [rammenant, rest, solde, klak] [N 91 (1982)] || een klein overschot [kwets, kwats, klats, klets, klas] [N 91 (1982)] || een overgebleven brok van een of andere hoeveelheid [klik] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
20454 |
overspel plegen |
samenhokken:
Concubine wordt hier niet gebruikt; men zegt dan gewoon in zon geval: dae of die héltj zich dao mèt afs. of hokke same.
hokke samen (L374p Thorn)
|
concubine [N 37 (1971)]
III-2-2
|
21168 |
overweg |
overweg:
euverwaeg (L374p Thorn),
êueverwéég (L374p Thorn)
|
de plaats waar men een spoorweg kan oversteken [overweg, bareel] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
18892 |
overwegen |
bedenken:
bedinke (L374p Thorn),
nadenken:
naodinke (L374p Thorn)
|
goed nadenken, alles goed bekijken voordat men iets doet [nadenken, achterdenken, naprakkezeren, overdenken] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
24340 |
paaien |
gieten:
WLD
gēēte (L374p Thorn),
kuitschieten:
ideosyncr.
koet sjeete (L374p Thorn)
|
Hoe noemt u eieren leggen, kuit schieten, gezegd van vissen (schodderen, rogen, paaien, aangaan) [N 83 (1981)]
III-4-2
|