e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Thorn

Overzicht

Gevonden: 6288
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
bevelen bevelen: bevaele (Thorn, ... ), bevèèle (Thorn, ... ) iemand nadrukkelijk of met gezag opdragen iets te doen [heten, hieten, ordenen, bestellen, bevelen] [N 85 (1981)] III-1-4, III-3-1
bevend schudden met de huid (zich) schudden: šø̜dǝ (Thorn) Rillen, beven, huiveren, vooral na zware arbeid, bij koude en uit angst. [N 8, 66 en 68] I-9
bevruchte ooi vol schaap: vol šǭp (Thorn) [N 77, 35] I-12
beweeglijk rondlopen heen en weer lopen: heen en weer loupe (Thorn) lopen: beweeglijk rondlopen [ritse, kwinkeleere] [N 10 (1961)] III-1-2
bewerkelijk (zijn) tijd vergend: tied vergenjd (Thorn), tijdrovend: tietrouventj (Thorn) niet eenvoudig wat de bewerking betreft, veel tijd eisend [ruizig] [N 85 (1981)] III-1-4
bewieroken bewieroken: bewierouke (Thorn) Wieroken, bewieroken [wiereke?]. [N 96B (1989)] III-3-3
bewolking hemel: den hemel (Thorn), lucht: de locht (Thorn), wolken: de wolke (Thorn) bewolking, zwerk, wolkendek [schoft] [N 22 (1963)] III-4-4
bewolkte lucht betrokken lucht: de logt is bətrokkə, doe zuus gein sterrə (Thorn) Hoe zegt men in uw dialect: De lucht, de hemel is bewolkt, je ziet geen sterren. [DC 30 (1958)] III-4-4
bezadigd bedaard: bedaarjd (Thorn), dood: dôât (Thorn), gemoedereerd: gemoedereertj (Thorn) zeer kalm [bezadigd, bedaard, gemoedereerd] [N 85 (1981)] III-1-4
bezem bessem: bē.sǝm (Thorn), bezem: bēͅsəm (Thorn, ... ), ê van Fr. même  bêsəm (Thorn) bezem [RND], [SGV (1914)] || bezem (soorten) [DC 15 (1947)] || Het keren van de dorsvloer gebeurt vaak met een bezem vervaardigd uit bremtakken. [JG 1a, 1b; monogr.; add. uit N 14, 32b en 34b] I-4, III-2-1