id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
21078 | poffen | poffen: poafǝ (Thorn [(Maurits)] [Maurits]), pofǝ (Thorn [(Maurits)] [Maurits]) | Gezegd van de vloer van een mijngang die door de druk omhoog komt. De invuller uit Q 15 merkt hierover voor de mijn Maurits op dat het "zwellen" vooral voorkwam, wanneer het vloergesteente van de gang zachter was dan het dakgesteente. [N 95, 388; N 95, 932; N 95, 387; monogr.; Vwo 456; Vwo 612; Vwo 721; Vwo 860] II-5 |
20762 | poffertje | poffertje: pufferkes (Thorn) | Poffertje [N 16 (1962)] III-2-3 |
18420 | pofmouw | pofmouw: pofmoew (Thorn) | pofmouw van jurk of blouse [N 23 (1964)] III-1-3 |
18052 | pokdalig | mottig: mottig (Thorn), pokkelig: pŏŏkelig (Thorn) | pokken: Door pokken geschonden, gezegd van de huid (mottig). [N 84 (1981)] III-1-2 |
19418 | poken | poken: pōəkə (Thorn) | poken [SGV (1914)] III-2-1 |
21437 | politieagent | agent: agent (Thorn), politieman: politiemanne (Thorn) | een agent van politie [linkert, agent] [N 90 (1982)] III-3-1 |
19482 | pollepel | potlepel: potlieepel (Thorn), soeplepel: soplieepel (Thorn) | lepel, metalen ~; inventarisatie benamingen; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] III-2-1 |
17657 | pols | pols: pols (Thorn) | pols [DC 01 (1931)] III-1-1 |
18292 | polsmof | polsmof: polsmof (Thorn), stuik: vgl. Van Dale (DN): Stauche, (pols)mof stoek/stuuk (Thorn) | polsmof, kort gebreid kledingstuk ter verwarming van pols en hand [sjtoek, polsmof, handmufke, armmufke, molleke, moefke] [N 23 (1964)] III-1-3 |
33807 | pommelee, appelschimmel | appelschimmel: apǝlšømǝl (Thorn), pommelee: pomǝlē (Thorn) | Paard met ronde, glanzende plekken in de vorm van appels in het haarkleed, van binnen wit en van buiten zwart. De afwisseling van zwarte en witte haren vormt een cirkelvormig patroon, vooral op de schouders en het kruis. [JG 1a, 1b; N 8, 63c, 63d en 63e] I-9 |