25068 |
schaars |
karig:
kaarig (L374p Thorn),
schaars:
sjaars (L374p Thorn)
|
op karige of krappe wijze [schaars, schriel] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
22314 |
schaats |
schaats:
sjaatsə (L374p Thorn)
|
Hoe noemt men de voorwerpen, bestaande uit een ijzer en een houten of metalen voetrust, die men onder de schoenen bindt om op het ijs te kunnen rijden? [DC 23 (1953)]
III-3-2
|
22313 |
schaatsen |
schaatsen:
sjaatse (L374p Thorn, ...
L374p Thorn,
L374p Thorn)
|
Schaatsenrijden [sjatsen, sjtriksjoon loupe]. [N 06 (1960)] || Zich voortbewegen op schaatsen [schaatsen, schaverdijnen]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22155 |
schacht |
schacht:
šaxt (L374p Thorn
[(Maurits)]
[Maurits]),
Algemene opmerkingen bij deze vragenlijst:
sjag (L374p Thorn)
|
De vertikale verbinding tussen het ondergrondse en het bovengrondse deel van een mijn. De schacht wordt niet alleen gebruikt voor het transport van personeel, kolen en materiaal, maar ook voor de luchtverversing. [N 95, 73; monogr.; Vwo 674; Vwo 637; Vwo 429; Vwo 122] || Hoe heten de onderdelen van de slagpen? (de cijfers tussen haakjes verwijzen naar tekening 3): schacht (3) [N 93 (1983)]
II-5, III-3-2
|
28242 |
schachtbok, schachttoren |
schacht:
šaxt (L374p Thorn
[(Maurits)]
[Willem-Sophia]),
schachtbok:
šaxtbok (L374p Thorn
[(Maurits)]
[Maurits])
|
De bovengrondse stalen of betonnen constructie waarin de schachtwielen zijn gemonteerd. [N 95, 12; N 95, 74; monogr.; N 95, add.; Vwo 108; Vwo 676; Vwo 678]
II-5
|
28180 |
schachtdeksel |
schachtdeksel:
[schacht]dęksǝl (L374p Thorn
[(Maurits)]
[Maurits])
|
Het deksel waarmee de uitstromingsschacht is afgesloten om te verhinderen dat de hoofdventilator buitenlucht aanzuigt in plaats van de verbruikte lucht uit de mijn. Het deksel wordt door de liftkooi automatisch geopend. Voor de fonetische documentatie van de tussen haken geplaatste opgaven zie men het lemma Schacht. [N 95, 76; monogr.]
II-5
|
27759 |
schachtdelven |
afdiepen:
āfdēpǝn (L374p Thorn
[(Maurits)]
[Winterslag, Waterschei]),
uitdiepen:
ūtdēpǝ (L374p Thorn
[(Maurits)]
[Zolder])
|
Het delven van een schacht. Bij de meeste opgaven hoort "schacht" of "beur" als objekt. [N 95, 173; monogr.; Vwo 38]
II-5
|
28246 |
schachtkooi |
liftkooi:
leftkoaj (L374p Thorn
[(Maurits)]
[Eisden]),
schachtkooi:
šaxtkoaj (L374p Thorn
[(Maurits)]
[Oranje-Nassau I])
|
Liftkooi, meestal met verschillende etages, waarmee personeel, mijnwagens en materiaal ondergronds of bovengronds worden gebracht. Het woordtype "waterkas" wordt volgens de invuller uit K 361 in de mijn van Zolder gebruikt voor de eerste liftkooi. De opgave "kiebel" uit Q 113 was van toepassing op de "mijnkooi ter aflating van mijnwerkers" (Jongeneel pag. 32). [N 95, 85; monogr.; Vwo 409; Vwo 438; Vwo 478]
II-5
|
28140 |
schachtput |
schachtput:
šaxtpø̜t (L374p Thorn
[(Maurits)]
[Maurits])
|
Ruimte in de nabijheid van de schacht, meestal dicht onder de onderste verdieping, waarin het water dat op de verdiepingen vrijkomt, samenstroomt. [N 95, 789; monogr.]
II-5
|
27162 |
schachtwiel |
kabelschijf:
kābǝlšīf (L374p Thorn
[(Maurits)]
[Maurits]),
schachtrad:
šaxtrāt (L374p Thorn
[(Maurits)]
[Maurits])
|
De twee of vier grote kabelschijven die in de schachtbok zijn gemonteerd. Via deze schijven loopt de kabel die de verbinding vormt tussen de kooien en de ophaalmachine. Twee kabelschijven draaien steeds paarsgewijs maar in de omgekeerde richting, omdat de ene kooi daalt terwijl de andere stijgt. Het woordtype "molette" is volgens de invuller uit K 361 verouderd. [N 95, 75; N 95, 80; monogr.; Vwo 523]
II-5
|