e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Thorn

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
schors van naaldbomen schil: ideosyncr.  sjèl (Thorn) De schors van naaldbomen (schel). [N 82 (1981)] III-4-3
schorsmolen schor(t)smolen: šǫrs[molen] (Thorn) Molen waarin eikenschors tot run wordt gemalen. Run wordt gebruikt bij het looien van leer. In de streek rond l 321a waren de schorsmolens meestal windmolens omdat het maalproces een zeer grote kracht vereiste. De waterlopen in het gebied vertoonden een te klein verval om een dergelijke energie op te wekken. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel -ømolenŋ het lemma ɛmolenɛ.' [Jan 23; Grof 13; N O, 32j] II-3
schortvol scholkvol: sjôlkvol (Thorn), schootvol: sjoât vol (Thorn) de hoeveelheid die men in één keer in zijn schort kan vervoeren [schoot, schortvol, slip] [N 91 (1982)] III-4-4
schotel schotel: grote platte schaal  sjöttel (Thorn) schotel; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] III-2-1
schoteltje schoteltje: sjuttelke (Thorn) schoteltje, klein bordje of ~, gebruikt onder een kopje waaruit men drinkt [N 20 (zj)] III-2-1
schouder schouder: de sjouwers ophoale (Thorn), sjouwer (Thorn) schouder [SGV (1914)] || schouders ophalen [schokschoere] [N 10 (1961)] III-1-1
schouderblad schouderblad: sjouerblad (Thorn), sjouwerblaat (Thorn) Schouderblad: een der beide, driehoekige platte beenderen op de bovenrug die de schouders helpen vormen (schouderblad, schoft). [N 84 (1981)] III-1-1
schoudermanteltje pelerine (<fr.): pelerien (Thorn) schoudermanteltje [pelderien, pellerien] [N 23 (1964)] III-1-3
schoven binden binden: benjǝ (Thorn) Het werk van de binder die achter de zichter aankomt en die om de hoeveelheid halmen die de zichter afgetrokken heeft twee (soms ook één) banden doet en zo de garven, gebonden schoven, maakt. Wanneer het graan met de zeis gemaaid wordt en de aflegger achter de maaier aankomt, worden het "afleggen", het "vormen" en het "binden" vaak in één doorgaande handeling uitgevoerd. Jassen en kassen worden (elders) ook gebruikt voor het opzetten en samenbinden van de korenhokken, zie het lemma ''schoven opzetten in een hok'' (4.6.13). De volgorde van de varianten van het type binden is: a. consonantcluster: -nd-/-ndj-/-]d, -n-, -nj-, -]-; b. vocalisme: -e-, -ę-, -ęi̯-, -ē-, -i-.' [N 15, 15d, 15e2 en 20; JG 1a, 1b; A 23, 16.2; L 1 a-m; L 1u, 15; L 48, 34.2; Lu 1, 16.2, Lu 2, 34.2; monogr.] I-4
schraag schraag: šrāx (Thorn) Houten draagstelling die wordt gebruikt om een lang werkstuk te ondersteunen. Zie ook afb. 116. [N 53, 225; S 32; monogr.] II-12