17735 |
suizen van de oren |
ruisen:
mien oare roesse (L374p Thorn),
suizen:
mien oare zoeze (L374p Thorn),
tuiten:
mien oare toewte (L374p Thorn)
|
suizen van de oren [toewte, fluite] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
17978 |
sukkelen |
in het sukkelstraatje zijn:
in het sukkelstreutje zeen (L374p Thorn),
sukkelen:
suggele (L374p Thorn)
|
Sukkelen: aanhoudend ziek of niet gezond zijn, ziekelijk zijn (kwijpelen, plaaieren, op de sukkelbaan zijn, in het sukkelstraatje zijn). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
18126 |
syfilis |
druiper:
druiper (L374p Thorn),
luizenkrankheid:
loezekrankheit (L374p Thorn)
|
Syfilis: besmettelijke geslachtsziekte die gewoonlijk begint met een zweer op de geslachtsorganen; uiteindelijk kan elk orgaan aangetast worden (druiper, luizenziekte). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
20704 |
taaie pannenkoek |
leren thijs:
lèèren ties (L374p Thorn)
|
Taaie pannekoek, zonder gist gebakken (leere ties, leere maria?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
21826 |
taal |
taal:
taal (L374p Thorn, ...
L374p Thorn)
|
taal; datgene waarvan men zich bedient om zijn gedachte of gevoelens kenbaar te maken [taal, tong] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
20745 |
taart |
taart:
taart (L374p Thorn, ...
L374p Thorn)
|
taart [SGV (1914)] || Taart (toert, gattoo?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
26541 |
taatspot van de kleine spil |
potje:
pø̜tjǝ (L374p Thorn),
spilpotje:
spelpø̜tjǝ (L374p Thorn)
|
De ijzeren pot op de pasbalk die in windmolens als lager van de kleine spil dient. [N O, 16g; A 42A, 25; N D, 21]
II-3
|
20891 |
tabak |
toebak:
toebak (L374p Thorn)
|
tabak [SGV (1914)]
III-2-3
|
22086 |
tabaksnerven |
tabaksnerven:
Algemene opmerkingen bij deze vragenlijst:
toebaks nerve (L374p Thorn)
|
tabaksnerven? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
20577 |
tabakspruim |
pruimpje:
prûmke (L374p Thorn)
|
pruimtabak; Hoe noemt U: Een pluk tabak, om op te kauwen of op te zuigen (chique, sik, sjik, pruim, karot, keesje, rol) [N 80 (1980)]
III-2-3
|