e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Thorn

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
trappelen trampelen: trampele (Thorn), trappelen: trappele (Thorn), trippelen: B.v. hae treepeltj heen en weer van ongedöldj.  treepele (Thorn) lopen, gaan; inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 10 (1961)] || Trappelen: in vlug tempo de voeten beurtelings oplichten en weer neerzetten (trappelen, trampelen, droebelen). [N 84 (1981)] III-1-2
trappelende bewegingen maken dabben: dabǝ (Thorn) Het paard tilt de poten hoog genoeg op, maar werpt ze niet vooruit; het blijft ter plaatse trappelen. [N 8, 70b en 71] I-9
trappist trappist: trappist (Thorn) Een Trappist [Latrap]. [N 96D (1989)] III-3-3
trapspie steenblok: stęjnblǫk (Thorn) Trapvormige wig die men bij het ophijsen door middel van de steenreep steeds verder onder de stenen schuift. Zie ook de toelichting bij het lemma ɛsteenreepɛ.' [N O, 20g; Vds 211] II-3
trechter trechter: trechter (Thorn) trechter [SGV (1914)] III-2-1
trede marche-pied (fr.): maršpi̯ē (Thorn), trede: trɛ̄i̯ (Thorn) De ijzeren opstapper die bij de huifkar aan een van de berries is opgehangen. Bij het rijtuig maakt de trede deel uit van de bak. [N 17, 39; N G, 59d; monogr.] I-13
trein trein: trein (Thorn, ... ) een reeks spoorwagens die door een locomotief tegelijk worden voortgetrokken [trein, vapeur, avapeur] [N 90 (1982)] III-3-1
treiteren kwellen: kwelle (Thorn), plagen: plaoge (Thorn, ... ) het kwellen [plaag, temptatie] [N 85 (1981)] || lichamelijk of geestelijk leed veroorzaken [plagen, kwellen] [N 85 (1981)] III-1-4
treiterkop neetoor: neetoor (Thorn) iemand die in het geniep, stiekem plaagt [neetoor] [N 85 (1981)] III-1-4
trek, eetlust appetijt: appetīēt (Thorn), goesting: goesting (Thorn), trek: trèk (Thorn) trek; Hoe noemt U: Zin in eten (trek, appertijt, appetijt, goesting, kop) [N 80 (1980)] III-2-3