e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Thorn

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
wolfsgebit, gebroken gebit gebroken gebit: gǝbrǭkǝ gǝbēt (Thorn) Dit bit, gebruikt om moeilijke paarden te beteugelen, heeft een stang die in het midden scharniert. Het wordt vooral gebruikt bij rijpaarden. Op verscheidene plaatsen heeft dit soort bit kennelijk geen aparte naam. Dit wordt uitdrukkelijk gemeld voor: Q 80, 152, 162, 182. Er bestaan ook wolfsgebitten met een beugel in het midden om moeilijke paarden te beteugelen. De namen voor de twee types worden niet strikt uit elkaar gehaald. [JG 1a, 1b, 2b; N 13, 43] I-10
wolfskers slaapbes: idiosyncr.  slaopbes (Thorn), wolfskers: WLD  wolfskers (Thorn) Wolfskers (atropa belladonna). Plant uit bosrijke bergstreken, als artsenij-gewas gekweekt en soms verwilderd. De bladeren zijn gaafrandig met 1 tot 3, meestal enigszins overhangende, paarsachtig bruine bloemen in de oksels. De bessen zijn zwart en zeer g [N 92 (1982)] III-4-3
wolkenbank bank: bank (Thorn, ... ) lange streep wolken die onbeweeglijk aan de horizon hangt [bank] [N 81 (1980)] III-4-4
wollegras pluisje: idiosyncr.  pluuske (Thorn) Wollegras (eriophorum 20 tot 60 cm grote plant. De plant is dicht zodevormig, naar de top driekantig; aartjes 3-5; de vruchten hebben een lange, witte, wollige pluis. Bloeitijd in april en mei. Algemeen (veenvlok, pluisje, lok, vlok). [N 92 (1982)] III-4-3
wolschaap wolschaap: wolšǭp (Thorn) Schaap van een ras dat vooral goed is voor de wol. [N 77, 1g] I-12
wonde blessure: blessuur (Thorn), wonde: wóndj (Thorn) Wond: letsel, kwetsuur (blessure, wats, gorre). [N 84 (1981)] III-1-2
wonderen doen wonderen doen: wònjere doon (Thorn), wonderen verrichten: wònjere verrichte (Thorn) Wonderen doen/verrichten. [N 96D (1989)] III-3-3
wonen huizen: hŏĕze (Thorn), wonen: woône (Thorn) huizen (ww.) [SGV (1914)] || wonen [SGV (1914)] III-2-1
woonwagen barak: brak (Thorn), woonwagen: wôanwaage (Thorn) De woonwagen van kermisklanten [karrakiekast, brak]. [N 90 (1982)] III-3-2
wormstekig gewormd: gewormtj (Thorn), wormsteek: WLD  wormsteek (Thorn, ... ), wormstekig: ideosyncr.  wormstèkig (Thorn, ... ) Door wormen aangetast, gezegd van fruit (wormstekig, gemaaid, vermaaid, verpielt, meutelig, maaistekig, maaisteek). [N 82 (1981)] || wormstekig ve appel [DC 23 (1953)] I-7, III-2-3