33308 |
grondkrabber |
krebber:
krębǝr (L245b Tienray)
|
Haak voor het losmaken van de grond en voor het wieden. Het gereedschap heeft 3 of 4 vaak sterk gebogen tanden, die langer zijn dan de tanden van de hark; door de tanden onderscheidt de krabber zich ook van de schoffel die een mesvormig werkend deel heeft, maar voor hetzelfde doel wordt gebruikt. Hier is het materiaal uit de vragen N 18, 55-63 opgenomen waarbij niet het doel om mest te trekken is aangegeven. Bij het hier opgenomen type mesthaak is dit àndere doel, het losmaken van de grond, uitdrukkelijk aangegeven. Het materiaal geeft geen aanleiding voor een apart lemma Aardappelkrabber. Naast het voornaamste doel waarvoor dergelijke haken worden gebruikt, het loswoelen van de grond, zijn nog drie andere doeleinden en typen haken in het materiaal onderscheiden die aan het einde van lemma zijn opgenomen: 1. haak voor het schoonmaken van sloten e.d.; 2. brandhaak of weerhaak om iets op te vissen: gereedschap met zeer lange steel; het werkend deel is een (oude) riek met omgekrulde scherpe punten; het was vroeger op de boerderij voorhanden om in geval van brand het brandend dakstro weg te kunnen trekken; 3. drie-of viertand, naar de vorm benoemd, zonder enige aanwijzing voor het gebruiksdoel. [N 18, 55 - 63, behalve hetgeen is ondergebracht in het lemma mesthaak in WLD.I.1, p. 12; monogr.; add. uit JG 1a, 1b]
I-5
|
24951 |
grondwater |
grondwater:
gróndwater (L245b Tienray)
|
grondwater, water dat zich in de grond bevindt oa doordat regenwater door de losse bovengrond tot op een harde laag zakt [zakwater, kwelm] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
25005 |
groot in zijn soort |
bonk:
boonk (L245b Tienray)
|
iets dat groot is in zijn soort [kardoffel, karbonkel, bonker, bommel, klepper, sjaorel] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
20346 |
grootmoeder |
bestemoeder:
bēstemojjer (L245b Tienray),
grootmoeder:
grötmōēder (L245b Tienray, ...
L245b Tienray)
|
grootmoeder [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
20288 |
grootvader |
bestevader:
bestevajjer (L245b Tienray),
grootvader:
grötvader (L245b Tienray),
grötvāder (L245b Tienray)
|
grootvader [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
25060 |
grote hoeveelheid, hoop |
berg:
bērg (L245b Tienray),
berm:
bērm (L245b Tienray),
deel:
dèl (L245b Tienray),
hoop:
hoeëp (L245b Tienray),
klomp:
ps. boven de ó moet nog een lengteteken staan; deze combinatieletter is niet te maken!
klómp (L245b Tienray),
macht:
Ien de bèèk zÅØte (zote) visse mit de macht: in de beek zaten zeer veel vissen.
macht (L245b Tienray)
|
een grote hoeveelheid [bezie, hoop, pook, tas, klamp, kluts, krooi, berm, kluft, bres, meuk, del] [N 91 (1982)] || grote hoeveelheid || hoop, ongeordende stapel || vormloze massa
III-4-4
|
23543 |
grote hostie |
grote hostie (<lat.):
groeete hostie (L245b Tienray)
|
De grote hostie, op de pateen gelegen. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
22675 |
grote trom |
grote trom:
grūəte troͅm (L245b Tienray)
|
Een grote trom [trombol]. [N 90 (1982)]
III-3-2
|
22676 |
grote trom met bekkens |
trom met bekken:
troͅm met beͅkən (L245b Tienray)
|
Een grote trom met bekkens [djingel]. [N 90 (1982)]
III-3-2
|
24640 |
grote waterweegbree |
mierik:
mierk (L245b Tienray)
|
lepelbladsoort
III-4-3
|