19768 |
het vuur aansteken |
aanstoken:
anstō̞kə (L245b Tienray)
|
aansteken, aan \'t branden brengen
III-2-1
|
19415 |
het vuur doven |
doven:
doeəve (L245b Tienray),
dōēëve (L245b Tienray)
|
doven, laten uitgaan, gezegd van vuur in de kachel [N 07 (1961)] || Het branden doen eindigen (blussen, doven) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
23801 |
het vuur wijden op paaszaterdag |
vuur wijden:
t vuur wieje (L245b Tienray)
|
Het gebruik om op Paaszaterdag het vuur te wijden. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
23618 |
het zielboek aflezen |
het zielenboek lezen:
et zieleboek leze (L245b Tienray)
|
Het zielenboek aflezen. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23619 |
het zielboek voldoen |
het zielenboek betalen:
et zieleboek betale (L245b Tienray)
|
Het zielenboek voldoen, de hiervoor verschuldigde bijdrage betalen. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
20678 |
hete bliksem |
hete bliksem:
heͅi̯tən bleksəm (L245b Tienray, ...
L245b Tienray)
|
stamppot van aardappels en appels of peren || stamppot van aardappels, peren en appels
III-2-3
|
32923 |
heukeling |
opper:
ø̜pǝr (L245b Tienray)
|
Het kleinste hoopje halfdroog hooi dat men ''s avonds maakt door het opwerken van de rijen, om ze ''s anderendaags weer uiteen te gooien. De kaarten 40, 42 en 44, respectievelijk "heukeling", "hoop" en "opper" hebben alle drie dezelfde opbouw, die weer in verband staat met de opbouw van de kaarten 39, 41 en 43: "op heukelingen zetten", "op hopen zetten" en "op oppers zetten". Voor deze zes kaarten zijn ook dezelfde symbolen voor gelijke opgaven gebruikt. [N 14, 104 en 103 add.; JG 1a, 1b, 2c; A 16, 3a; A 42, 20a, L 36, 1; L 38, 38a; monogr.]
I-3
|
18087 |
heupjicht |
ischias:
(Vroeger bestond hier geen naam voor)
ischias (L245b Tienray)
|
Ischias: ontsteking van de heupzenuw, heupjicht (geschot, steek(te), pleurijs). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
24912 |
heuvel, kleine hoogte |
bult:
(= lager)
bult (L245b Tienray),
heuvel:
(= hoger)
heuvel (L245b Tienray),
hippel:
hippel (L245b Tienray),
(hippelpad). ps. JK vragen (zie pag. 139/reeds ingevoerd).
huppel (L245b Tienray),
(ook wel zo genoemd).
huppel (L245b Tienray),
hoogte:
högt (L245b Tienray)
|
heuvel, natuurlijke verheffing van de aardbodem, lager dan een berg [bult] [N 81 (1980)] || heuveltje || hoogte, vlak stuk land dat hoger gelegen is dat het omliggende land [verhoogsel] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
25028 |
hevige slag |
klats:
klats (L245b Tienray)
|
een hevige slag [klawats, klavets, klavans] [N 91 (1982)]
III-4-4
|