e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Tienray

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
knikkerkuiltje kuiltje: kuulke (Tienray), külke (Tienray) Een holletje in de grond, door de kinderen gebruikt bij het knikkeren? [DC 21 (1952)] || Het holletje in de grond bij t knikkeren [kuil, kuiltje, putje, O, demke]. [N 88 (1982)] III-3-2
knikkers laten rollen dreutelen: dreutele (Tienray) Knikkers laten rollen [druilen, trullen, dullen, reuzelen, dreutelen]. [N 88 (1982)] III-3-2
knikkers laten stuiteren terugketsen: terugketse (Tienray) Knikkers laten stuiteren in het knikkerspel [bonken, kletsen]. [N 88 (1982)] III-3-2
knipogen knipogen: knipoeëge (Tienray) Knipogen: een oog even sluiten en weer openen, als teken van verstandhouding (knipogen, pinken). [N 84 (1981)] III-1-1
kniptor knapper: knapper (Tienray) kniptor III-4-2
knoest knoest: Veldeke aangepast  knoest (Tienray) Een harde, ruwe uitwas aan een boom (knoes, kwar, aast, knoop, inwas, knoest). [N 82 (1981)] III-4-3
knoop knoop: knuǝp (Tienray) Plat, rond schijfje of min of meer bolvormig voorwerpje van been, hout, metaal enz., dat aan kleding of andere gebruiksvoorwerpen wordt genaaid, hetzij als een middel om ze te doen sluiten of met een deel van hetzelfde of met een ander stuk te verbinden. [N 59, 135; N 62, 65a; Gi 1.IV, 48; Wi 5; S 18; MW; monogr.] II-7
knop waaruit twijg groeit knop: Veldeke aangepast  knop (Tienray), oog: Veldeke aangepast  oeëg (Tienray) De knop waaruit scheuten of loten te voorschijn komen (loot, oog, knop). [N 82 (1981)] III-4-3
knorrepot brombeer: brómbèèr (Tienray), grijnzer: cf. WNT V s.v. "grijzen II" in de betekenis van grimmende grommen, knorren  grezer (Tienray), grompot: grómpot (Tienray), knaaierd: knāōjerd (Tienray), knaaipot: knāōjpot (Tienray), knibbelaar: knibbeler (Tienray), knorrepot: knorrepot (Tienray), knoteraar: knoteraar (Tienray), krikkelkont: krekelkōnt (Tienray) brombeer, knorrepot || brompot || iemand die voortdurend ontstemd is en dat laat blijken [grijspot, gruis, grijsmanne-tje, knorrepot] [N 85 (1981)] || kribbig iemand || kwaadaardige knorrepot || lichtgeraakt meisje III-1-4
knuppel, knots knots: knots (Tienray) Knots: zware stok om mee te slaan, van onderen dikker dan van boven (kuis, knots, knoest, klepel). [N 84 (1981)] III-1-2