e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Tienray

Overzicht

Gevonden: 3725
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
bedelpater schooipater: schojpater (Tienray) Een pater van een van de bedelorden. [N 96D (1989)] III-3-3
bedevaart bedevaart: bèvert (Tienray) Een bedevaart, pelgrimstocht, pelgrimage [beevaart, bèèvert, bidvaart, beeweg, beevaart, begankenis]. [N 96C (1989)] III-3-3
bedevaart naar aken bedevaart naar aken: bèvert nao aoke (Tienray) Een bedevaart naar Aken, eenmaal in de zeven jaar: Aachenfahrt. [N 96C (1989)] III-3-3
bedevaart naar rome bedevaart naar rome: bèvert nao roeëme (Tienray) Een bedevaart naar Rome. [N 96C (1989)] III-3-3
bedevaartganger pelgrim (<lat.): pelgrim (Tienray) Een bedevaartganger, pelgrim. [N 96C (1989)] III-3-3
bedevaartplaats bedevaartsplaats: bèverspláts (Tienray) Een bedevaartsplaats, bedevaartsplaats, genadeoord. [N 96C (1989)] III-3-3
bediend worden bediend worden: bediend wörre (Tienray) Bediend worden, berecht worden, de laatste sacramenten ontvan-gen. [N 96D (1989)] III-3-3
bedienen bedienen: bediene (Tienray), bedīēne (Tienray) de gevraagde waren in een winkel aan de klant geven [bedienen, gerieven, bestellen] [N 89 (1982)] || Iemand bedienen, berechten, iemand de laatste sacramenten toedienen. [N 96D (1989)] III-3-1, III-3-3
bedorven (persoon) bedorven: mar.: vgl. ook het lemma "verwend kindje"in afl. 2.2.  bedörve (Tienray) met te grote toegeeflijkheid opgevoed, met een bedorven karakter [mouter] [N 85 (1981)] III-1-4
bedriegen bedonderen: bedóndere (Tienray), bedriegen: bedrīēge (Tienray), bemieteren: bemietere (Tienray), beseibelen: beziebele (Tienray), betoepen: betoepe (Tienray), betrompen: betrūmpe (Tienray), bezeiken: bezeike (Tienray), bezeveren: Fig.  bezeivere (Tienray), kloten: kloeëte (Tienray), verneuken: verneuke (Tienray, ... ) bedriegen || bedriegen, foppen || foppen, bedriegen || iemand door list en leugen voor de gek houden en daarvan gebruik maken [kullen, bikken, kleuten, bijbrengen, belakken, verneuken, besleuteren, loren, lorzen, bedonderen, bemieteren, besodemieteren, kinkelfoezen] [N 85 (1981)] III-1-4