e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Tienray

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
onbelangrijk onbelangrijk: onbelangriek (Tienray), van geen belang: van gen belang (Tienray), weinig: weinig (Tienray) niet veel [luttel, min, schriel, weinig] [N 91 (1982)] || van geen belang, niet belangrijk [ongewicht] [N 91 (1982)] III-4-4
onbeleefd bot: bot (Tienray) niet wellevend, handelend in strijd met de beleefdheid [onbeleefd, bot] [N 87 (1981)] III-3-1
onbeschaafd boerachtig: boeréchtig (Tienray), lomp: lómp (Tienray), onbeschoft: onbeschoft (Tienray), ruw: rauw (Tienray) ruw, niet beschaafd [lomp, loer, boers, onbeschoft, nut] [N 87 (1981)] III-3-1
onbeschaamd onbeschaamd: onbeschámd (Tienray) geen schaamtegevoel hebbend [ekstrant, onbeschaamd] [N 85 (1981)] III-3-1
onbewolkt helder: (tegenwoordig wordt het vaak zo genoemd).  helder (Tienray), klaar: klāor (Tienray), klāōr (Tienray) onverduisterd in licht, schijn of glans [helder, klaar, licht] [N 91 (1982)] || wolkenloos, zonder wolken, gezegd van de lucht [uitgekeerd, uitgeklaard, klaar] [N 81 (1980)] III-4-4
onbruikbaar maken, verbruien bederven: bedèrve (Tienray), begaden: iets dat men "begaaid"heeft, met kracht bewerkt kan bedorven zijn, of verknoeid of onbruikbaar.  begaaid (Tienray) onbruikbaar maken, zijn waarde doen verliezen [verworden, verdraaien, begaaien, verbruien, bederven, verpeuteren, nonen, verballemonden] [N 91 (1982)] III-4-4
ondereinde van de stam boks: dat na het afzagen in de grond blijft zitten  bóks (Tienray), kont: Veldeke aangepast palataal  koont (Tienray), stob: stoeb (Tienray), vot: vot (Tienray) aardeinde ve boom || Het dikke uiteinde van de stam, onderaan (voet, kont, gat, kop). [N 82 (1981)] || onderstuk ve boom || stobbe, onderstuk ve boom III-4-3
ondergoed ondergoed: ondergoed (Tienray) Onderkleding. Wat is in uw dialect het gewone woord voor onderkleding? [DC 62 (1987)] III-1-3
ondergronden, woelen ondergronden: ondǝrgrondǝ (Tienray) Met een aparte ploeg of met een aan de gewone ploeg bevestigde schaar, klauw of haak de zool, harde laag of bank onder (in) de voor breken of openrakelen. [N 11, 46; N27, 13b] I-1
ondergronder, woeler ondergronder: ondǝrgrondǝr (Tienray) De ondergronder of woeler was een aparte ploeg zonder kouter en riester, maar met een lansvormige schaar of twee in tegenovergestelde richting geplaatste messen vóór op het ploeghoofd. Vaak werd de oude aanaardploeg tot ondergronder omgebouwd. Met deze ploeg, die vóór de gewone ploeg uitging of erop volgde, werd de ondergrond, de bodem van de voor opengebroken. Men kon ook met de gewone ploeg de ondergrond losrakelen, door op de plaats van de voorschaar of het kouter, dan wel aan of onder de ploeghiel een woelschaar, een woelhaak of woelmes aan te brengen. Aldus werd tegelijkertijd de bovengrond geploegd en de ploegzool opengebroken. [N 11, 33j; N 11A, 76a + 76b + 77; N 27, 14] I-1