19414 |
rook |
blaak:
blōͅk (L245b Tienray),
rook:
rōēëk (L245b Tienray),
ruək (L245b Tienray)
|
rook || Zichtbaar gasmengsel dat bij het verbranden van hout, kolen opstijgt (rook, blaak) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
20516 |
rookvlees |
rookvlees:
ryək˃vleͅi̯s (L245b Tienray),
rûûkvleis (L245b Tienray)
|
rookvlees || rookvlees; Hoe noemt U: Een stuk gerookt vlees (krep, rookvlees) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20676 |
room |
room:
rum (L245b Tienray)
|
Het vette deel van de ongekookte melk dat boven komt drijven, als men de melk rustig laat staan. [N 6, 15a; N 16, 17; L 6, 15; L 14, 22; JG 1a, 1b, 2c; A 7, 15; A 39, 7a; Wi 53; Gwn 10, 1; monogr.]
I-11
|
19588 |
roompot |
roompot:
rø̜mpot (L245b Tienray),
røͅmpoͅt (L245b Tienray)
|
ondiepe aarden pot voor melk || Stenen pot waarin men de room bewaart. [N 12, 59; A 7, 15; JG 1d, 2c; monogr.]
I-11, III-2-1
|
18100 |
roos (rode uitslag) |
roos:
roeës (L245b Tienray)
|
huiduitslag, Rode ~ met jeuk (roos, bresil, zomerbrand). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
20084 |
roos (rosa) |
roos:
roeës (L245b Tienray),
rozenstruik:
roeëzestroek (L245b Tienray),
tepeltere:
tepeltère (L245b Tienray, ...
L245b Tienray)
|
roos || rozensruik || rozenstam, wilde - || rozenstam, wilde —
III-2-1
|
22426 |
roos van de schietschijf |
roos:
roees (L245b Tienray)
|
De ronde plek die dient als middelpunt van een schietschijf [roos, gaudeaan]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
20537 |
roosteren |
roosteren:
rûûstere (L245b Tienray)
|
roosteren; Hoe noemt U: Op een rooster braden (roosteren, horsen, hersen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
26668 |
rosmolen |
manège (fr.):
mǝnēžǝ (L245b Tienray)
|
De oudste machine die voor het dorsen werd gebruikt. Een paard leverde hier de drijfkracht. Algemeen wordt onder manège een constructie verstaan bestaande uit een vertikale as die door een horizontale boom, waar een paard is voorgespannen, in beweging wordt gebracht. Door middel van een kardan-koppeling wordt die draaiende beweging doorgegeven aan een horizontale as die door de wand van de schuur naar een machine werd geleid en deze aandrijfkracht leverde. In dit geval wordt door de rosmolen een trommel aangedreven waarin de halmen gedorst werden. Vergelijk ook het lemma ''rosmolen'' in de aflevering over de molenaarsterminologie, wld II,3, blz. 163.' [N 14, 7; JG 1a, 1b; monogr.]
I-4
|
20955 |
rot |
rot:
Veldeke aangepast
rot (L245b Tienray)
|
Rot, gezegd van fruit (rotterig, rotsig, rot, meluw). [N 82 (1981)]
III-2-3
|