e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Tienray

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
schaapherder scheper: sxiǝpǝr (Tienray, ... ) [A 48, 18a; L 1, a-m; L 26, 32a; S 13; Wi 2; monogr.]Herder die de schapen hoedt, al of niet in dienst van een baas. Het lemma ''schaapherder'' is reeds behandeld in wld I.6 (1.3.16). Onderstaande gegevens zijn een aanvulling daarop. [N 78, 1; JG 1a, 1b; N 19, L 292 add.; monogr.] I-12, I-6
schaars gier: gier (Tienray) op karige of krappe wijze [schaars, schriel] [N 91 (1982)] III-4-4
schaatsen schaatsen: schatse (Tienray, ... ) Schaatsenrijden [sjatsen, sjtriksjoon loupe]. [N 06 (1960)] || Zich voortbewegen op schaatsen [schaatsen, schaverdijnen]. [N 88 (1982)] III-3-2
schaduw, lommer scheem: schieëm (Tienray) lommer, schaduw III-4-4
schaften schoften: schófte (Tienray, ... ) het werk onderbreken om te rusten [schaften, schaffen, poren] [N 85 (1981)] || Rusten: rust houden na arbeid of vermoeienis (schoven, schoften). [N 84 (1981)] III-3-1
schande schande: schand (Tienray, ... ) schande || Schande [scha.nd]. [N 96D (1989)] III-1-4, III-3-3
schapenhorzel schapenhorzel: schooppehorzel (Tienray) schapenhorzel (larven in de neusholte) [DC 18 (1950)] III-4-2
schapenvet ongel: oŋəl (Tienray) schapevet III-2-3
schapestal, schaapskooi schaapskooi: sxǫpskø̜i̯ (Tienray), schaapsstal: sxǫps[stal] (Tienray) De stal, doorgaans een apart gebouw, waarin de schapen overnachten. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2). Zie ook de plattegronden van de stallen in paragraaf 1.2. [L 38, 29; A 10, 9f; N 5, 105f; monogr.] I-6
schatten ponderen: (is oudere benaming).  pūndere (Tienray), schatten: schatte (Tienray) het gewicht van iets schatten [koersen, prijzen] [N 89 (1982)] III-3-1