24377 |
slakkenhuis |
slakkenhuisje:
slekkenhuuske (L245b Tienray)
|
slakkenhuis [DC 17 (1949)]
III-4-2
|
24378 |
slang |
slang:
Veldeke (aangepast)
slang (L245b Tienray)
|
Hoe noemt u het dier met een langgerekt, rolrond, door schubben bedekt lichaam zonder ledematen; het beweegt zich voort door zijn lichaam te krommen (slang, serpent) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
17553 |
slank |
smal:
smaal (L245b Tienray)
|
Slank, tenger: rank, smal gebouwd (slank, raal, reel, rank, riede). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
17835 |
slaperig |
slaperig:
slâôperig (L245b Tienray)
|
Slaperig: geneigd zijn tot slapen (slaperig, dommelig, dwaas, vaakluis). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
20647 |
slappe koffie |
schotelwater:
sxotəlwātər (L245b Tienray)
|
slappe koffie
III-2-3
|
17542 |
slecht groeien |
daar zit de krot in:
dao zit de krot ien (L245b Tienray)
|
Slecht groeien, gezegd van een kind (kooieren). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
18946 |
slecht mens, slechte kerel |
lage vent:
lège vent (L245b Tienray)
|
iemand met een slecht karakter [schoef, schobbert, ontmens, galgenaas, slechterik, schoefel] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
25152 |
slecht weer, hondenweer |
hondenweer:
ps. boven de è moet nog een lengteteken staan; deze combinatieletter kan ik niet in zn geheel maken!
hondewèr (L245b Tienray),
schouw (weer):
schouw (L245b Tienray),
slecht (weer):
slāēcht (L245b Tienray)
|
ruw en regenachtig, gezegd van het weer [lobbig, schouw] [N 81 (1980)] || slecht weer [hondewaer] [N 07 (1961)] || slecht, gezegd van het weer [skeut, vut] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
22337 |
slechte speler |
prul:
prul (L245b Tienray)
|
Een slechte speler [kruk]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
19355 |
slechtgehumeurd (zijn) |
knaaierig:
knaojerig (L245b Tienray, ...
L245b Tienray),
knorrig:
knorrig (L245b Tienray),
kommerlijk:
kummelijk (L245b Tienray)
|
knorrig of boos zonder dat daar een geldige reden voor is [kummelijk, grimmig, gemelijk, gaperig] [N 85 (1981)] || slecht gehumeurd, een slecht humeur hebbend [druilig, miezig, dof, paf, chagrijnig] [N 85 (1981)] || uit zijn humeur, brommig, knorrig [miezerig] [N 85 (1981)] || uit zijn humeur, knorrig [gallig, gichtig, drollig, knorrig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|