19982 |
trom |
trom:
troͅm (L245b Tienray)
|
Het cilindervormige slaginstrument, bespannen met kalfsvel, dat met behulp van twee stokken wordt bespeeld [trommel, trom]. [N 90 (1982)]
III-3-2
|
22672 |
trompet |
toet:
voor alle kleine koperen blaasinstrumenten
tūt (L245b Tienray),
trompet:
trompet (L245b Tienray)
|
Het koperen blaasinstrument met een schetterende, doordringende toon [trompet, toet]. [N 90 (1982)]
III-3-2
|
18857 |
troosten; troost |
troost:
troeëst (L245b Tienray),
troosten:
troeëste (L245b Tienray)
|
het schenken van bemoediging en verzachting bij smart, of droefheid [troost, konsolatie] [N 85 (1981)] || troosten
III-1-4
|
33595 |
tros vruchten |
drieklets:
Veldeke aangepast drie (enz.)
drieklets (L245b Tienray),
tweeklets:
Veldeke aangepast twee
twieëklets (L245b Tienray)
|
Een tros van twee of meer vruchten (resel, rist, tros, klis, trobbel, trossel, troppel, ritsel, bak, trochel). [N 82 (1981)]
I-7
|
19317 |
trots |
groots:
gröts (L245b Tienray, ...
L245b Tienray)
|
groots, trots || vervuld en blijk gevend van een gevoel van meerderheid boven anderen [groots, fier, trots, heel, freet, moedig, moetig,glorieus] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19318 |
trotsheid |
grootsigheid:
grötsigheid (L245b Tienray, ...
L245b Tienray)
|
het doen blijken van het gevoel dat men meer is dan anderen [trots, trotsheid] [N 85 (1981)] || trotsheid
III-1-4
|
20428 |
trouwboekje |
trouwboekje:
trouwbükske (L245b Tienray)
|
het trouwboekje [trouwbusj-je] [N 96D (1989)]
III-2-2
|
20384 |
trouwen |
trouwen:
trouwe (L245b Tienray, ...
L245b Tienray,
L245b Tienray)
|
door het huwelijk verenigd worden; trouwen [sjanken, sanksen, berinnen, trouwen] [N 87 (1981)] || trouwen || Trouwen, mensen in de echt verbinden [trouwe]. [N 96D (1989)]
III-2-2, III-3-3
|
20373 |
trouwkostuum bruidegom |
trouwpak:
trouwpak (L245b Tienray)
|
het bruidspak van de man [broedsantsoch, broeds-mantoer] [N 96D (1989)]
III-2-2
|
20176 |
trouwring |
trouwring:
trouwring (L245b Tienray)
|
een trouwring [N 96D (1989)]
III-2-2
|