24070 |
zaliger gedachtenis |
... zaliger:
zaliger (L245b Tienray)
|
Zaliger gedachtenis (vader/moeder/..). [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23915 |
zaligheid |
zaligheid:
zaligheid (L245b Tienray)
|
Zaligheid. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
19436 |
zand strooien |
strouwen:
kort
strŏŭwe (L245b Tienray)
|
Het strooien van wit zand op de vloer (strooien, strooiselen, opzanden) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
24967 |
zandbank |
bank:
báánk (L245b Tienray)
|
zandbank, hoger gelegen deel van zand in een rivier of meer [bank, zandskel, zandbplaat, visplaat] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
24924 |
zandkorrel, korreltje zand |
korentje:
ps. boven de ö moet nog een lengteteken staan; deze combinatieletter is niet te maken! (of omspellen: ›?).
körke (L245b Tienray),
zandkorrel:
zāndkorrel (L245b Tienray)
|
korreltje || zandkorrel, korreltje zand [zandeke] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
24283 |
zanglijster, lijster |
lijster:
liester (L245b Tienray)
|
lijster
III-4-1
|
21403 |
zaniken, zeuren |
semmelen:
Van Dale: semmelen, (gew.) 1. treuzelen, dralen, talmen; -2. wauwelen, zeuren; -3. brommen, mopperen.
semmele (L245b Tienray),
zagen:
zage (L245b Tienray),
zaniken:
zanike (L245b Tienray, ...
L245b Tienray),
zemelen:
Van Dale: semmelen, (gew.) 1. treuzelen, dralen, talmen; -2. wauwelen, zeuren; -3. brommen, mopperen.
zimmele (L245b Tienray),
zeuren:
zeure (L245b Tienray),
zeveren:
zeivere (L245b Tienray)
|
langdurig of telkens op dezelfde toon of lastige manier over iets spreken, bijv. om zich te beklagen [zeuren, zaniken, zemelen, nijnaaien, merelen, nosteren, memmen, melken, naaien, moesjanken] [N 87 (1981)] || steeds over een vervelende wijze over iets spreken [semmelen, zeveren, zagen, zemelen, zeuren, zaniken] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
20164 |
zedelijk slecht meisje |
fluit:
fluit (L245b Tienray),
lellebel:
lellebel (L245b Tienray),
loeder:
loeder (L245b Tienray),
sloerie:
sloerie (L245b Tienray),
vlemmentette:
vlemmetette (L245b Tienray)
|
een zedelijk slecht meisje [wiender, loeder, loopster, kit, duivin, lellebel, sloerie, wats, flauwtoet] [N 86 (1981)] || lichtzinnige vrouw || vrouw die zich ordinair kleed m.b.v. de zinnen te prikkelen
III-2-2
|
18972 |
zedig |
zedig:
zedig (L245b Tienray)
|
zich strikt houdend binnen de grenzen van het zedelijk geoorloofde [stil, zedig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19560 |
zeef |
zij:
zei̯ (L245b Tienray)
|
zeef voor vloeistoffen
III-2-1
|