e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q162p plaats=Tongeren

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
duivenmand kevie: kjeve (Tongeren), (= kever).  kevie (Tongeren, ... ), kiever: kēͅvər (Tongeren), keͅivər (Tongeren), kjeͅvər (Tongeren), Lat. cavea + ër-suffix.  kièvër (Tongeren), mand: mand (Tongeren, ... ) Een kevie (voor duiven). [ZND A1 (1940sq)] || Hoe heet verder in Uw dialect: een gewone duivenmand (bijv. om naar het inkorvingslokaal te gaan)? [N 93 (1983)] || Hoe heet verder in Uw dialect: een kleine mand zonder onderverdelingen? [N 93 (1983)] || Kevie, duivenkorf. III-3-2
duivenmelker duivenman: de duivenman (of -vrouw) (Tongeren), duivenpie: dauvëpīē (Tongeren), melker: de melker (Tongeren) Duivenmelker. || Hoe heet de persoon die duiven houdt om aan wedstrijden deel te nemen? [N 93 (1983)] III-3-2
duivenslag spoetnik: spoetnik (Tongeren), tralie: trǭl (Tongeren), val: val (Tongeren), vā.l (Tongeren), NB [traol]: de klapetten.  và:.l (Tongeren) de inrichting met platform waarlangs de duiven het hok in- en uitgaan (pier, til)? [N 93 (1983)] || Duivenslag. [Goossens 1b (1960)] || Het platform op het dak of tegen de gevel vóór de toegang tot het duivenhok, waarop de duiven aanvliegen en neerstrijken. Doorgaans is het platform niet meer dan een plank, soms heeft het de vorm van een huisje met een dak. In een enkel geval is de betekenis van de opgegeven term beperkt tot het (getraliede) valdeurtje dat men kan verstellen voor in- en uitvliegen; deze gevallen zijn telkens in het lemma vermeld. In kaart 52 zijn voor Belgisch Limburg alleen de mondeling verzamelde gegevens in kaart gebracht. Zie ook afbeelding 17 bij het lemma "duivenhok" (3.4.7). [JG 1a, 1b, 2c; L 8, 9b; monogr.] I-6, III-3-2
duiventoren duiventoren: dauventain (Tongeren) een duiventoren (op vroegere kasteel- of kloosterhoeven)? [N 93 (1983)] III-3-2
duivin, vrouwelijke duif zij: zai (Tongeren), zei (Tongeren) duif, wijfje [ZND 39 (1942)] || duivin III-4-1
duizelig draaiachtig: drêêtig (Tongeren), duizelig: daaizelig (Tongeren), verduizeld: verdaaizeld (Tongeren), vërdājzëld (Tongeren), zat: zaot (Tongeren) Bezwijming: flauwte, onmacht (zwijm(el), onmacht, kwalijk, flauw). [N 107 (2001)] || hoe is of wordt iemand die bang is op een hoogte (met een zinnetje antwoorden) ? [ZND 23 (1937)] || hoe is of wordt iemand die een harde slag op het hoofd heeft gekregen (met een zinnetje antwoorden) ? [ZND 23 (1937)] || hoe is of wordt iemand die lang heeft rondgedraaid (met een zinnetje antwoorden) ? [ZND 23 (1937)] III-1-2
duizeling, duizeligheid draaiing: n drêejôj (Tongeren) Duizeling: draaierigheid, leeg gevoel in het hoofd (suizeling, duizeling, schwindel(ig), dul(le)). [N 107 (2001)] III-1-2
duizendblad kerfjeskruid: [Achillea millefolium]  kêr"fkëskraud (Tongeren) duizendblad III-4-3
duizendknoop vossenstaart: [Polygonum orientale]  vòssëstat (Tongeren) amarant (duizendknoop) III-4-3
duizendpoot duizendpoot: duzəntpot (Tongeren) duizendpoot [duuzendbeender, -been] [N 26 (1964)] III-4-2