e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q162p plaats=Tongeren

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
gelofte gelofte: en gelofte (Tongeren), en gelòfte (Tongeren) Een gelofte [t jelübde]. [N 96D (1989)] III-3-3
geloftegeschenk ex-voto (<lat.): ën ex-vótó (Tongeren) Een geloftegeschenk, beloftegift uit dankbaarheid voor een verkregen gunst of voor de genezing van een kwaal, een ex-voto. [N 96C (1989)] III-3-3
geloof geloof: t geluif (Tongeren), t gelùif (Tongeren) Het geloof [gloof, geloeëf, geleuf]. [N 96D (1989)] III-3-3
geloven geloven: geluive (Tongeren), glùive (Tongeren), eu van freule  geleujve (Tongeren) Geloven [gleuve, geluuëve, gluive]. [N 96D (1989)] || Geloven. [ZND 35 (1941)] III-3-3
geluid maken, gezegd van de kammen rammelen: ramǝlǝ (Tongeren), schoggen: žugǝ (Tongeren) Het geluid van de kammen van het aswiel bij het malen. Afhankelijk van het al dan niet goed functioneren van het gangwerk hoort men een aangenaam of een onaangenaam geluid. Dit laatste is bijvoorbeeld het geval wanneer de kammen niet op de juiste steek zijn gezet. [N O, 11p; Vds 95; Jan 114; Coe 89; Grof 112] II-3
geluk geluk: gelek (Tongeren), gëlùk (Tongeren), gəløk (Tongeren), gələk (Tongeren), xløk (Tongeren) een geluk [ZND A1 (1940sq)] || Ge moet hem dat geluk gunnen (hij heeft het verdiend, ge moet hem niet benijden). [ZND 24 (1937)] || geluk III-1-4
geluksvogel; altijd geluk hebben chanard (fr.): sjonsaar (Tongeren), chancard (fr.): sjôsàar (Tongeren), geluksvogel: gëlùksvógël (Tongeren) geluksvogel || Iemand die altijd geluk heeft. [ZND 35 (1941)] III-1-4
gemak gemak: gëmôok (Tongeren), ook ZND 23, 076  gemaok (Tongeren) gemak [ZND 01 (1922)] III-1-4
gemakkelijk gemakkelijk: gëmêkkëlik (Tongeren), ook materiaal znd 23, 77  gemekelek (Tongeren) gemakkelijk [ZND 01 (1922)] III-1-4
gemaskerd persoon maskerade (<fr.): maskrôot (Tongeren), ənə maskəraot (Tongeren) Een gemaskerd persoon. [ZND B1 (1940sq)] || Gemaskerd persoon in carnavalstijd. III-3-2