e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q162p plaats=Tongeren

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
heizode los- en stukploegen akkeren: akǝrǝ (Tongeren) [N 27, 16] I-8
hek aan de ingang van een wei barrier: brīr (Tongeren) In dit lemma zijn vooral de antwoorden ondergebracht van de vragen naar ø̄hek aan de ingang van een weiø̄ (N 14, 67), ø̄een (toegangs)hek, gevlochten van twijgen en opgehangen tussen twee stijlen, dat in een omheining is aangebracht of op een dam (in een sloot) is geplaatstø̄ (A 25, 5a), ø̄een hek, slag- of draaiboom op een doorgang naar akker of weide, of ter versperring van een weg in privaatbezitø̄ (L 19B, 6). [N 14, 67; A 25, 5a; L 19B, 6; Vld.; JG, 2c; monogr.] I-8
heksenvlechten kladder: klatǝr (Tongeren) Onontwarbaar kluwen in de manen dat ontstaat doordat vele paarden ''s nachts aan een ketting gebonden worden in plaats van aan een lederen riem. Bij het reiken naar de hooiruif en het op en neer bewegen van het hoofd schuift de ketting over de manenstrang, waardoor ruwe manen (heksenvlechten) ontstaan. Het volksgeloof schreef dit vroeger toe aan het werk van boze geesten, die het paard ''s nachts bereden. [N 8, 22; monogr.] I-9
hel hel: de hel (Tongeren), de hèl (Tongeren) De hel [hèl, höl]. [N 96D (1989)] III-3-3
helemaal, geheel en al aallijk: oͅələk (Tongeren), heeluit: héelaut (Tongeren), helegans: hélëgans (Tongeren) geheel (aallijk) [ZND B2 (1940sq)] || helemaal, geheel en al || helemaal, voluit III-4-4
helpen helpen: helpə (Tongeren), heͅlpa (Tongeren), heͅlpə (Tongeren) helpen [ZND A1 (1940sq)] III-1-4
hemel hemel: den hiemel (Tongeren), den iemel (Tongeren), hi.məl (Tongeren), himəl (Tongeren, ... ), hīməl (Tongeren) De hemel [himmel, heemel]. [N 96D (1989)] || hemel [RND] || Hemel. [ZND A1 (1940sq)] III-3-3
hemelvaartsdag onze-heer-hemelvaart: Os (h)eer Heemëlvort (Tongeren) Hemelvaart, Hemelvaartsdag [Hiemelvaart, Himmelvaatsdag, Himmelvaat, Kriste hiemmelvaat]. [N 96C (1989)] III-3-3
hen met kuikens kloekhen: klukhen (Tongeren), klukhin (Tongeren) Kip die rondloopt met kuikens. Zie afbeelding 9. [A 6, 1c; A 28, add.; L 22, 22; Gwn 5, 15 add.; NE II, 11; L B2, 320; R 3, 40; JG 1a, 1b, 2c; Vld.; monogr.] I-12
hengsel hengel: eŋəl (Tongeren), heŋəl (Tongeren, ... ) hengsel van waterketel van koper of ijzeren met hengsel en tuit (hengel, hengsel) [N 20 (zj)] III-2-1