e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q162p plaats=Tongeren

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
huisvlieg, vlieg vlieg: vlīēg (Tongeren) vlieg III-4-2
huisweide bleek: bleͅi̯k (Tongeren), groes: grūs (Tongeren) I-7
huiszwaluw zwalmer: zwoͅiləmər (Tongeren) huiszwaluw (12,5 helemaal wit van onder; witte stuit; kleinest buiten tegen een woning of kerk [N 09 (1961)] III-4-1
huiveren bibbelen: bibələ (Tongeren, ... ), de schuiver krijgen: də šaivər kraigə (Tongeren), oeieren: Opm.: opgave niet teruggevonden in Túngërsë Díksjënêer (A.Stevens).  u.jərə (Tongeren), rijzelen: raizələ (Tongeren), rillen: relle (Tongeren), schuieren: sjoiərə (Tongeren), schuiveren: chèvera (Tongeren, ... ), šaivere (Tongeren), šaivərə (Tongeren) Huiveren (beven, rillen van de kou of van schrik) [ZND 21 (1936)] || huiveren (beven, rillen van de kou of van schrik) [ZND 27 (1938)] || huiveren, bijv. van koe [grille, de griezel op het lijf krijge, rijeren] [N 10 (1961)] III-1-2
huiverig schuiverig: sjoiəriX (Tongeren), šaivereX (Tongeren) huiverig [schuuverig] [N 10 (1961)] III-1-2
huivering ril: rel (Tongeren), schuiver: šaivər (Tongeren), schuiverij: šaivereoͅij (Tongeren), šaivəroj (Tongeren), De vorm sjêvëròi is klaarblijkelijk ontstaan door verwarring met homoniemen.  sjaivëròi (Tongeren) huivering || huivering [gril] [N 10 (1961)] III-1-2
huppelen huppelen: hoeppëlë (Tongeren) Huppelen: met kleine sprongetjes zich voortbewegen (hippen, hoppen, huppen, huppelen) [N 108 (2001)] III-1-2
hurken op zijn hukken gaan zitten: op zən haukə gon zitə (Tongeren), oͅp sen hawke gøn zette (Tongeren) hurken, op zijn ~ gaan zitten [N 10 (1961)] III-1-2
huurhuis huurhuis: huurhaus (Tongeren) huurhuis [ZND 27 (1938)] III-2-1
huurpenning drinkgeld: (h)ət dreŋkxɛlt (Tongeren) huurpenning (aan dienstboden gegeven) [ZND B2 (1940sq)] III-3-1