e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q162p plaats=Tongeren

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kegelbaan kegelbaan: I, II, III (zeldz.).  kùygëlbôon (Tongeren) Kegelbaan. III-3-2
kegelbal bol: bòl (Tongeren) 1. Bol; 2. Kegelbal. III-3-2
kegelen kegelen: kuigele (Tongeren, ... ), I, II, III-.  kùygëlë (Tongeren), met een eu zoals in heure  keugele (Tongeren), Veel speelgoed maakten we zelf: pijlen en boog (pajl én bwòg), n katapult (ë sjietlêêr), n vislijn (n vèslajn), sabel en geweer (sôôbël én gëwêêr), n telefoon met twee luciferdoosjes (twee priemëdúskës), verbonden met een lange garendraad (gôôndrwòd) die strak gespannen moest zijn, dan kon men met elkaar spreken, telefoneren. Van krantenpapier (gëzèttëpëpier) n punthoed vouwen. Ook n bootje vouwden we van steviger papier. Veel groepsspelletjes, gezelschapsspelletjes, loopspelen begonnen met een aftelrijmpje en gingen vaak gepaard met een liedje of rijmpje. Denk aan "zakdoek leggen..."Kegelen (kùigëlë), òp stelten lopen (òp krùkkë lòupë), winkelke spelen (meisjesspel), make én pake spelen (met kinderkoets, wiegje, keukentje, enz. Kaartenhuisjes of kaartentoren bouwen. ...  kùigëlë (Tongeren) Kegelen, het kegelspel. || Wetenswaardigheden. [SND (2006)] || Zij zijn aan het kegelen. [ZND 36 (1941)] III-3-2
kegels (mv.) kegelen: keugella (Tongeren), kuigele (Tongeren), kuigelle (Tongeren), mɛtə kö.gələ wiɛntu nimɛ gəspe.lt (Tongeren), kegels: kuigels (Tongeren, ... ) Er zijn negen kegels. [ZND 36 (1941)] || Kegel. [Willems (1885)] || met de kegels wordt er niet meer gespeeld [RND] III-3-2
kegelspel kegelspel: I, II, III (zeldz.).  kùygëlspéel (Tongeren) Kegelspel. III-3-2
keizerskroon paasklok: [Fritilaria imperialis]  pò’sklòk (Tongeren) keizerskroon, bloemsoort III-2-1
kelder kelder: kalder (Tongeren), kaldər (Tongeren, ... ), keller: kallər (Tongeren) kelder [RND], [ZND 36 (1941)], [ZND A2 (1940sq)] III-2-1
kelk kelk: de kèlk (Tongeren), ənə keͅlək (Tongeren, ... ), puntje onder de e  ənə kelk (Tongeren) De kelk, de misbeker [kelk, kelch, mèskelk?]. [N 96B (1989)] || Een kelk. [ZND A1 (1940sq)] III-3-3
kelkdoekje kelkdoekje: t kèlkdukske (Tongeren) Het kelkdoekje [kelkduukske, -deukske, kelchduchsje?]. [N 96B (1989)] III-3-3
kelklepeltje lepeltje: t löppelke (Tongeren) Het kelklepeltje. [N 96B (1989)] III-3-3