18013 |
kortademig |
dempig:
dempich (Q162p Tongeren)
|
hij is dempig (kan moeilijk ademen) [ZND 23 (1937)]
III-1-2
|
18287 |
korte broek |
jongenbroek:
[sic]
joŋəbruk (Q162p Tongeren),
korte broek:
kotəbruk (Q162p Tongeren),
koͅtə bruk (Q162p Tongeren),
’n kotte broek (Q162p Tongeren)
|
broek, korte (jongens)~ die de knieën onbedekt laat [N 23 (1964)] || korte broek (hoe heet ...?) [ZND 22 (1936)]
III-1-3
|
18216 |
korte laars |
get:
get (Q162p Tongeren),
geͅtə (Q162p Tongeren),
gètte (Q162p Tongeren),
stramp:
strampe (Q162p Tongeren, ...
Q162p Tongeren),
strampje:
streͅmpkəs (Q162p Tongeren)
|
laars met een korte schacht die tot aan de kuit reikt [N 24 (1964)] || Laars, een paar laarzen (laars die alleen het been bedekt tussen enkel en knie) [ZND 37 (1941)]
III-1-3
|
18600 |
korte onderbroek? |
korte caleon (fr.):
koͅtə kalsoŋ (Q162p Tongeren),
onderbroekje:
o.nərbry.kskə (Q162p Tongeren),
ondərbrykskə (Q162p Tongeren),
slipje:
slipkə (Q162p Tongeren)
|
onderbroek, korte ~ [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18562 |
korte overjas |
stoep:
stoep (Q162p Tongeren),
stup (Q162p Tongeren),
stoepjas:
stupjas (Q162p Tongeren),
surtout (fr.):
Et. Fr. surtout.
sürtoe (Q162p Tongeren),
wrvrske:
[sub Addenda]
wêrëvrùske (Q162p Tongeren)
|
kort overjasje dat tot aan de dijen reikt || korte overjas || korte overjas (voor kooplui) || overjas, korte ~ [jekker, joep, stoep, baadje] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
22149 |
korte zijkant van de mand |
kop:
kop (Q162p Tongeren)
|
Hoe heet verder in Uw dialect: korte zijkant van de mand? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
21978 |
korteafstandsvlucht |
snelheid:
snelheid (Q162p Tongeren),
vitesse:
vitesse (Q162p Tongeren)
|
korte afstandsvlucht (minder dan 100 km)? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
26630 |
kortmeel |
kortmeel:
kǫtmę̄.l (Q162p Tongeren),
kǫtmę̄l (Q162p Tongeren)
|
Het op één na grofste produkt dat tijdens het builen wordt gescheiden. In volgorde van fijn naar grof is kortmeel grover dan kriel en fijner dan zemelen. Zie ook de toelichting bij de lemmata ɛbloemɛ, ɛboultéɛ, ɛkrielɛ en ɛzemelenɛ.' [JG 1a; JG 1b; Vds 249; Jan 244; Coe 221; Grof 248; N O, 38e]
II-3
|
34520 |
kortwieken |
snijden:
snāi̯ǝ (Q162p Tongeren),
vleugelen:
vlø̄gǝlǝ (Q162p Tongeren)
|
Men kort de vleugels van een kip, opdat ze niet kan wegvliegen. Een object ''kip'' of ''vleugels'' is niet gedocumenteerd. [N 19, 53; S 19; L 28, 35; L 1a-m; monogr.]
I-12
|
21657 |
kosten |
gelden:
ps. omgespeld volgens IPA.
wōͅ geͅltat (Q162p Tongeren),
waard zijn:
ps. omgespeld volgens Frings.
zin zə wi̯eͅt (Q162p Tongeren),
ps. omgespeld volgens IPA.
wōͅ zinzə wi̯ēͅt (Q162p Tongeren)
|
Kosten, waard zijn; "wat kosten de biggen tegenwoordig?"[doen, uitdoen, gelle, gelden, gille? "wat gelle de baggen?"] [N 21 (1963)]
III-3-1
|