e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q162p plaats=Tongeren

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kruin kruin: krooin (Tongeren), krōn (Tongeren, ... ), kruintje: wordt niet veel gebruikt  st kreunke (Tongeren) de kruin van het hoofd (waar het haar draait) [ZND 29 (1938)] || kruin van het hoofd [N 10 (1961)] III-1-1
kruinschering: kruin scheren een kruintje scheren: e kreunke sjêre (Tongeren), e krúngke sjêere (Tongeren) De kruinschering [kruungsjeëre]. [N 96D (1989)] III-3-3
kruipend ongedierte wormpjes: wøͅrmkəs (Tongeren) wormachtig en kruipend gedierte [N 26 (1964)] III-4-2
kruis kruis: kra[i}s (Tongeren), kra[ī}s (Tongeren), kraais, twee kraaizer (Tongeren), krai̯.s (Tongeren), krai̯s (Tongeren), ə krāis (Tongeren), mik: mik (Tongeren), Humoristisch.  mik (Tongeren) [N 10c (1995)]Beenderenstelsel aan het einde van de rug. [N 3A, 109] || deel van het lichaam waar de bovenbenen tezamen komen [mik, fliermik] [N 10 (1961)] || Een kruis, twee kruisen. [ZND 29 (1938)] || Een kruis. [ZND A2 (1940sq)] || Kruising van ruggegraat en achterheupen, uitlopend in de staart en staartwortel. Zie afbeelding 2.31. [JG 1a, 1b; N 8, 13 en 14] I-11, I-9, III-1-1, III-3-3
kruis of munt kop of kruis: Sub II. múnt: Krais òf mént (meet ontronde vorm kòp òf krais.  kòp òf krais (Tongeren), Sub krais: Zgw. krais òf mént, syn. kòp òf krais.  kòp òf krais (Tongeren), Sub kêtsë, (2): Óndër t kêtsë wiènt dó krais òf mént (of: kòp of krais) gëgóid.  kòp òf krais (Tongeren), kop of munt: kòp òf múnt gooië (Tongeren), kruis of munt: Sub II. múnt: Krais òf mént (meet ontronde vorm kòp òf krais.  krais òf mént (Tongeren), Sub krais: Zgw. krais òf mént, syn. kòp òf krais.  krais òf mént (Tongeren), Sub kêtsë, (2): Óndër t kêtsë wiènt dó krais òf mént (of: kòp of krais) gëgóid.  krais òf mént (Tongeren) [Kruis of munt]. || het kansspel waarbij een munt opgegooid wordt; de winnaar is degene die goed voorspeld heeft welke zijde (kruis of munt) boven zal liggen [koppelen, letteren, opgooien, omgooien, omroeien] [N 112 (2006)] || Kruis of munt. III-3-2
kruisbeeld christus: ’ne kristus (Tongeren), crucifix (<lat.): ne kraisefiks (Tongeren), kruis: e kraais (Tongeren), e krajs (Tongeren, ... ), kruisbeeld: e kraaisbeild (Tongeren), lieveheer: ene lieveneer (Tongeren) Een beeld van Christus-aan-het-kruis [kruus, kruuts, kruu(t)sbeeld, kruusse-fiks?]. [N 96A (1989)] || Een kruisbeeld, het geheel van kruis en de eraan gehechte Christusfiguur. [N 96B (1989)] || Kruisbeeld. [ZND 22 (1936)] III-3-3
kruisbeen kruisbeen: krai̯s˱bēi̯n (Tongeren) Heiligbeen, os sacrum; één der beenderen van het bekken. Het is een driehoekig beenstuk, ontstaan uit de vergroeiing van vijf wervels. [N 3A, 110a] I-11
kruisbes dikke kroezel: cf ook kroezel  dïkkë krōēzël (Tongeren), haagkroezel: naar Pâque  haogkroesele (Tongeren), hagenkroezel: [Ribesuva crispa]  hôgëkrōēzël (Tongeren), kroezel: [Ingevuld in 1977. HB]  kroezele* (Tongeren) [DC 13 (1945)]kruisbes I-7
kruisbladige wolfsmelk rattekruid: [Euphorbia lathyris]  rattëkraud (Tongeren), wrattenkruid: [Euphorbia helioscopia]  vrattëkraud (Tongeren) wolfsmelk III-4-3
kruisdagen kruisdagen: krajsdaog (Tongeren) De drie dagen vóór Hemelvaartsdag, de kruisdagen [krütsdaag, kruusdaog]. [N 96C (1989)] III-3-3