e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q162p plaats=Tongeren

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
steenband band: bā.nt (Tongeren) De ijzeren band om de loper. In sommige molens zijn aan de steenband de meeljagers bevestigd. Volgens de invuller uit l 246a werd ook rondom de ligger een ijzeren band geplaatst. [N O, 18r; Jan 164; Coe 149; Grof 177; A 42A, add.] II-3
steenboog armen: ɛ.rǝm (Tongeren) De uit twee gebogen ijzeren armen bestaande steenboog aan de kraanarm van de steenkraan, waarmee de molensteen gegrepen wordt. Aan het uiteinde van elke arm bevinden zich de steenogen die met behulp van pinnen in de kraangaten van de molensteen bevestigd kunnen worden. Zie ook afb. 86. [N O, 20d; Vds 204; Jan 182; Coe 165; Grof 198] II-3
steenbus buis: bø̜.js (Tongeren), bus: bø̜s (Tongeren) De van hout of metaal vervaardigde bus in het midden van de ligger waarin de hals van het staakijzer (in watermolens) of de kleine spil (in windmolens) draait. In de zeskantige bussen bevinden zich drie houten of metalen noten die met spieën bijgespied kunnen worden. Bovendien hebben zij drie vetgaten die met stukken zak en vet worden volgestopt teneinde de hals te smeren. Zie ook afb. 78. De bus was in l 362 vervaardigd uit hout van appelbomen. [N O, 16e; Vds 119; Jan 129; Coe 105; Grof 125; A 42A, 23; N O, 16c; N D, 20] II-3
steenkool kolen: kuoͅlə (Tongeren, ... ), kuə.lə (Tongeren, ... ), kwoîle (Tongeren, ... ) steenkool [ZND 04 (1924)], [ZND 36 (1941)] III-2-1
steenkraan hefboom: hɛf˱bǫwm (Tongeren), kraan: krǭ.n (Tongeren) Hefboominstallatie om molenstenen op te heffen en te verplaatsen. De steenkraan bestaat uit een verticale, draaibare stijl met bovenaan een horizontale balk. Door deze dwarsbalk is een grote schroef bevestigd die met een moer op- en neergedraaid kan worden. Aan de schroef hangen twee gebogen ijzers of beugels die aan het uiteinde een ringvormig oog hebben. Om een steen aan de kraan vast te maken steekt men pinnen door deze ogen in de kraangaten van de stenen. Zie ook afb. 86. Het woordtype halve maan (Q 160) is terug te voeren op het feit dat de twee steenbeugels samen de vorm hebben van een halve maan. [N O, 20a; Vds 200; Jan 179; Coe 162; Grof 195; A 42A, 30] II-3
steenkuip kuip: kǫwp (Tongeren), maalkuip: mǭ.lkū.p (Tongeren) De houten of eventueel metalen kuip om de molenstenen heen die verhindert dat het meel verstuift. De kuip rust op een houten voet, het ringhout, en wordt aan de bovenzijde afgedekt met een uit één of meer delen bestaand deksel. Zie ook afb. 81 en 82. De meervoudige opgaven wijzen er waarschijnlijk op dat de kuip in die plaatsen uit verschillende segmenten bestaat. Zie ook het lemma ɛkuipstukkenɛ.' [N O, 19a; A 42A, 36; N D, 13; Sche 50; Vds 144; Jan 151; Coe 132; Grof 153; monogr.; N D, 33 add.] II-3
steenmoer moeder: mō.jǝr (Tongeren), moederschroef: mu.jǝršrū.f (Tongeren) De zware moer waarmee de steenschroef van de steenkraan op- en neergedraaid kan worden. Zie ook afb. 86. [Vds 203; Jan 181; Coe 164; Grof 197] II-3
steenogen koten: (enk)  ku.t (Tongeren) De ringvormige ogen aan de onderzijde van de steenbeugels. Om de molensteen aan de steenkraan vast te maken, steekt men pinnen door deze ogen in de kraangaten van de stenen. [Vds 206; Jan 183; Coe 166; Grof 199] II-3
steenplank vogel: vōgǝl (Tongeren) Houten plankje van 50 tot 60 cm lengte, waarin een uitsparing voor de hals is aangebracht. De steenplank wordt door de handlanger gebruikt om stenen naar de metselaar te brengen. De plank rust daarbij op één of beide schouders. Er bestaan ook uitvoeringen die aan de onderzijde voorzien zijn van een kussentje en waarbij aan één uiteinde een rechtopstaand plankje met handvat is bevestigd. Zie ook afb. 6. Volgens de invuller uit L 321 moest de draagplank minstens 15 cm diep zijn omdat hij anders niet om de hals van de sjouwer paste. Met de rechterhand werd tijdens het dragen de ladder vastgehouden, met de linkerhand de binnenkant van de volgeladen steenplank. [N 31, 16a; monogr.] II-9
steenschroef schroef: šrū.f (Tongeren) Verticale draadspindel die in een gat in de kraanarm zit en van boven aangedraaid kan worden met een moer. Aan de onderzijde van de schroef hangen twee gebogen ijzers of beugels die aan het uiteinde een ringvormig oog hebben. Zie ook afb. 86. [Vds 202; Jan 180; Coe 163; Grof 196; N O, 20h] II-3