id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
33795 | vagina, geslachtsorgaan van de merrie | lijf: lai̯.f (Tongeren) | Het uitwendig zichtbare geslachtsdeel. [JG 1a, 1b; N 8, 35, 39b en 40] I-9 |
21968 | valdeur aan duiventil | spoetnik: spoetnik (Tongeren) | Hoe heet de inrichting waardoor de duiven wel het hok binnen kunnen maar niet eruit, of omgekeerd? [N 93 (1983)] III-3-2 |
24616 | valeriaan | valeriaan: [Valeriana off.] vàllëriàan (Tongeren) | valeriaan III-4-3 |
18658 | valhoedje | valhoedje: valhüdsje (Tongeren) | valhoedje, i.e. hoedje uit gevlochten spiere (halmen), hebbend een dik gevulde rand om het hoofd van kinderen te beschermen bij een eventuele val. III-1-3 |
17822 | vallen | vallen: vallen (Tongeren), vále (Tongeren), [~an] vallen (Tongeren) | vallen [ZND 46 (1946)], [ZND m] III-1-2 |
19051 | vals | vals: vals (Tongeren) | vals III-1-4 |
22333 | vals spel | foetelarij: dë fōētëlërāj (Tongeren), gefoetel: `t gëfōētël (Tongeren) | oneerlijk spel, het valsspelen [hernij, aarzak, haarzakkerij, aaszakkerij] [N 112 (2006)] III-3-2 |
22331 | vals spelen | foetelen: fōētëlë (Tongeren), ’fu:tələ (Tongeren), Nl. foeteren (Hgd. futtern) < Fr. foutu, waarin drie woorden samengevallen zijn: 1. Lat. futare stoten, 2. Lat. futuere paren, 3. Nl. vod (prul, iets belachelijks). fōētëlë (Tongeren) | Bedriegen bij het spel (vals spelen). [ZND B1 (1940sq)] || Vals spelen. || vals, oneerlijk spelen [stachelen, foetelen, entelen, peuteren, krummelen, onnemen, haarzakken] [N 112 (2006)] III-3-2 |
29107 | valse plooi | valse plooi: valse plooi (Tongeren) | Valse plooi of vouw, die er niet hoort. [N 62, 48; MW] II-7 |
22332 | valsspeler | foetelaar: dë fōētëlêr (Tongeren), fōētëlêr (Tongeren) | iemand die altijd vals speelt [aarzak, haarzak, aaszak] [N 112 (2006)] || Valsspeler. III-3-2 |