e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q162p plaats=Tongeren

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
woelen kierewieren: kerwiere (Tongeren), kirrewiere (Tongeren), krewiere (Tongeren), wriemelen: vriemele (Tongeren) Woelen: onrustig heen en weer bewegen (woelen, sjravelen, sjörge) [N 108 (2001)] III-1-2
woensdagx goendag: (zelden)  goe⁄ndôg (Tongeren), goensdag: goe⁄nsdôg (Tongeren) woensdag III-4-4
wol wol: wol (Tongeren), wǫl (Tongeren) Dierlijke spinvezel, afkomstig van de huidbedekking van vooral schapen (wol), koeien, geiten, kamelen enz. (haar) (Bonthond, s.v. ø̄wol of haarø̄). Hoewel de naam wol wordt gebruikt voor het haar van verschillende diersoorten, wordt, wanneer men van wol spreekt, meestal de wol van het schaap bedoeld. De waarde hiervan is afhankelijk van verschillende factoren: de fijnheid, de krul, de zacht- en soepelheid, de elasticiteit, de soliditeit, het warmtegevend vermogen enz. (Morand, pag. 58 en 59). [N 62, 75a; N 59, 201; L A1, 226; MW; monogr.] II-7
wolfsgebit, gebroken gebit gebroken stang: gebroken stang (Tongeren) Dit bit, gebruikt om moeilijke paarden te beteugelen, heeft een stang die in het midden scharniert. Het wordt vooral gebruikt bij rijpaarden. Op verscheidene plaatsen heeft dit soort bit kennelijk geen aparte naam. Dit wordt uitdrukkelijk gemeld voor: Q 80, 152, 162, 182. Er bestaan ook wolfsgebitten met een beugel in het midden om moeilijke paarden te beteugelen. De namen voor de twee types worden niet strikt uit elkaar gehaald. [JG 1a, 1b, 2b; N 13, 43] I-10
wolk alg. wolk: wolək (Tongeren), woͅlk (Tongeren, ... ), woͅlək (Tongeren), mv.: -ë; dim. wùlkskë  wòl⁄⁄k (Tongeren) wolk [ZND A1 (1940sq)], [ZND B2 (1940sq)] III-4-4
wollegras wolgras: [Eriphorum augustifolium]  wòlgrôos (Tongeren) wollegras III-4-3
wonde wonde: daai won zal zwère (Tongeren) Die wonde zal etteren [ZND 23 (1937)] III-1-2
wonderdoener wonderdoener: ne wónderduuner (Tongeren) Een wonderdoener. [N 96D (1989)] III-3-3
wonderen doen mirakels doen: miraokele dun (Tongeren) Wonderen doen/verrichten. [N 96D (1989)] III-3-3
wonen wonen: wonə (Tongeren), wō.na (Tongeren), wōnə (Tongeren) wonen [ZND A1 (1940sq)] III-2-1