22127 |
(de kapsule) in de klok stoppen |
in de constateur laten vallen:
in de constateur laten vallen (Q162p Tongeren)
|
de ijzeren kapsule (met ring) in de klok stoppen? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
21951 |
(eieren) leggen |
(eieren) leggen:
leggen (Q162p Tongeren)
|
Hoe heet verder: eieren leggen? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
22110 |
(het) lossen |
lossen:
lossen (Q162p Tongeren),
oplaten:
oplaten (Q162p Tongeren)
|
het lossen zelf? [N 93 (1983)], [N 93 (1983)]
III-3-2
|
22004 |
(ijzeren) kapsule |
blokje:
blokje (Q162p Tongeren),
doosje:
doosje (Q162p Tongeren),
potje:
potje (Q162p Tongeren)
|
Hoe heet die kapsule? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
21779 |
(kleine) zelfstandige |
commerant (fr.):
kòmmërsaant (Q162p Tongeren)
|
Noem het (dialect)woord voor: een kleine zelfstandige? [middenstander] [N 102 (1998)]
III-3-1
|
21955 |
(melk) voederen |
voederen:
vaieren (Q162p Tongeren)
|
Hoe heet verder: het opgeven van die melk aan de jongen? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
17967 |
(met) het hoofd stoten |
botsen:
botsə (Q162p Tongeren),
erəgəs tieͅgə botse (Q162p Tongeren),
met sənə koͅp botsə (Q162p Tongeren),
schokken:
žūke (Q162p Tongeren),
stoten:
erəgəs tieͅgə stotə (Q162p Tongeren),
stōte (Q162p Tongeren),
tokken:
tukə (Q162p Tongeren),
tūke (Q162p Tongeren),
zənə koͅp tukə (Q162p Tongeren)
|
stoten: het hoofd stoten (kinderwoord) [boetse, zijn eige boetse] [N 10 (1961)] || stoten: met het hoofd stoten [boetse, erges teege boetse] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
17675 |
(met) stevige benen |
ferme benen:
feͅrəm bein (Q162p Tongeren),
ferme poten:
feͅrəm potə (Q162p Tongeren),
gepoot:
gepōt (Q162p Tongeren),
stijf op de pikkels:
staif oͅp zen pekels (Q162p Tongeren)
|
benen: met stevige benen [hij is gestapeleerd] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
17990 |
(persoon met) bleek, flets gezicht |
juist een halve dode:
t es sjus ne have dooie (Q162p Tongeren)
|
hij heeft een flets gezicht (bleekgeel, ziekelijk) [ZND 23 (1937)]
III-1-2
|
17863 |
(zich) bukken |
(zich) bukken:
bukə (Q162p Tongeren, ...
Q162p Tongeren),
zeX būke (Q162p Tongeren),
hukken:
hawke (Q162p Tongeren)
|
bukken, zich bukken [bukke, bokke] [N 10 (1961)]
III-1-2
|