21932 |
duif zeer donker met weinig kleurschakeringen |
zwarte, een -:
zwate (Q162p Tongeren)
|
Hoe noemt men een duif zeer donker met weinig kleurschakeringen (zwart)? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
24139 |
duif, algemeen |
duif:
daauwf (Q162p Tongeren),
dauf (Q162p Tongeren)
|
duif [Willems (1885)]
III-4-1
|
24140 |
duif, overige soorten |
kets:
kêts (Q162p Tongeren),
surlet:
wit en ros; uit wa. surlèt (DL)
sürlè (Q162p Tongeren),
vale (duif):
muiskleurig
vôlë (Q162p Tongeren),
veldketser:
vêldkêts(ër) (Q162p Tongeren),
witschaar:
witte
wïtsjéer (Q162p Tongeren)
|
duif, naar kleur || veldduif
III-4-1
|
32259 |
duig |
duif:
dūf (Q162p Tongeren),
ponstuk:
pǫnstøk (Q162p Tongeren
[(bredere duig waar het bomgat in gemaakt werd)]
)
|
Elk van de gebogen platte stukken hout waaruit de wand van een kuip, ton of vat is samengesteld. Zie ook afb. 207. Volgens een invuller uit Tegelen (L 270) gebruikte de kuiper uit die plaats de benaming staaf (štāf) om een rechte duig aan te duiden. Een gebogen duig werd een duig (dø̜jx) genoemd. In het algemene spraakgebruik was echter het woord druif (drūf) gangbaar. [N E, 10; monogr.]
II-12
|
22787 |
duiken |
duikelen:
Sub plonger: Het Nl. woord d[.yk\\l\\wordt ook gehoord, maar dan alléén om het duikelen in het water uit te drukken; (nooit bij het voetbalspel).
dø.ykələ (Q162p Tongeren),
duiken:
daaike (Q162p Tongeren),
plongeren (<fr.):
Fr. plonger.
plôozjièrë, plőozjièrë (Q162p Tongeren),
Het Nl. woord d[.yk\\l\\wordt ook gehoord, maar dan alléén om het duikelen in het water uit te drukken; (nooit bij het voetbalspel).
plu.̞žjɛrə (Q162p Tongeren)
|
Duikelen (zwemsport, voetbal). || Duikelen. [Willems (1885)] || Plonger: Duikelen.
III-3-2
|
17666 |
duim |
duim:
dau.m (Q162p Tongeren),
dau:m (Q162p Tongeren),
daum (Q162p Tongeren, ...
Q162p Tongeren),
dawm (Q162p Tongeren),
daəm (Q162p Tongeren),
de daaum (Q162p Tongeren),
tordel:
tjø ̞.l (Q162p Tongeren)
|
duim [N 10 (1961)] || een duim [ZND A2 (1940sq)] || een duim, (duimen) [ZND A2 (1940sq)] || Zie kaart. De in het muurgesteente aangebrachte ijzeren haak voor raam- of deurhengsels. Zie ook afb. 56. In en rond L 289 werd de term her gebruikt voor het metalen scharnierstuk dat aan de deurpost was bevestigd. Het scharnierstuk dat aan de deur vastzat en paste in de her werd 'geheng' ('gǝheŋ') genoemd. Zie voor het woordtype 'toren' ook RhWb viii, k. 1481-1482 s.v. 'Turen': ø̄Türangel, der Stift, um den sich die Tür dreht; auch jener in die Wand geschlagene Eisenhakenø̄, en voor het woordtype 'tordel' ook Limburgs Idioticon, pag. 252, s.v. 'teulder', den, ø̄har, lat. cardo. Geh. Maeskant.ø̄ [N 32, 13a; N 54, 81b-81e; monogr.]
II-9, III-1-1
|
18689 |
duimeling |
duimeling:
daimëléng (Q162p Tongeren),
daiməleŋ (Q162p Tongeren),
dauməleŋ (Q162p Tongeren, ...
Q162p Tongeren)
|
bekleedsel voor duim || hoesje of deel van handschoen dat ter beschermin van een gekwetste vinger wordt geschoven en aan de pols wordt vastgemaakt [sluif, sleuf, duimeling] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
24583 |
duivekervel |
duivekruid:
soort alsem [Artemisia pontica]
dauvëkraud (Q162p Tongeren)
|
duivekruid (Artemisia pontica)
III-4-3
|
23225 |
duivel |
duivel:
de duuvel (Q162p Tongeren),
dy(3)̄vɛl (Q162p Tongeren),
dy.vəl (Q162p Tongeren),
ter duuvel (Q162p Tongeren),
ənə dy(3)̄vəl (Q162p Tongeren)
|
De duivel [duvel, duuvel, deivel]. [N 96D (1989)] || Een duivel. [ZND A2 (1940sq)]
III-3-3
|
21992 |
duiven inkorven |
inkorven:
inkorven (Q162p Tongeren)
|
Hoe heet het in de reismand stoppen van de duif in het duivelokaal? [N 93 (1983)]
III-3-2
|