23759 |
halve zondag |
halve zondag:
në haavë zóndaog (Q162p Tongeren)
|
Een "halve zondag", een feestdag zonder mis, bijvoorbeeld Koninginnedag (planken zondag). [N 96C (1989)]
III-3-3
|
21606 |
halve-centstuk |
halve cent:
ps. omgespeld volgens IPA.
hāf seͅnt (Q162p Tongeren)
|
halve-centstuk, een ~ [senske?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
20820 |
ham, hesp |
hammetje:
hömkë (Q162p Tongeren),
ë hömkë mèt z؉rm؉s
hömkë (Q162p Tongeren),
schink:
Soort vlees
sjénk (Q162p Tongeren),
schouder:
šoͅu.n (Q162p Tongeren),
šoͅu̯ər (Q162p Tongeren),
soort varkensvlees
sjouër (Q162p Tongeren),
sjòor (Q162p Tongeren)
|
bovenste stuk van een ham || ham [Goossens 1b (1960)] || hesp || hesp (onderscheid tussen voorste en achterste) [ZND B2 (1940sq)] || schouder"ham || schouderham
III-2-3
|
25981 |
hamermolen |
hamelmolen:
hǭ.mǝl[molen] (Q162p Tongeren)
|
In het algemeen elektrisch aangedreven molen om graan e.d. fijn te slaan. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel -ømolenŋ het lemma ɛmolenɛ.' [Jan 249; Coe 227; Grof 300; N O, 32j; N D, add.]
II-3
|
17659 |
hand |
hand:
haan (Q162p Tongeren),
hā.nt (Q162p Tongeren),
hānd (Q162p Tongeren),
hānt (Q162p Tongeren)
|
[N 10 (1961)]een hand [ZND A1 (1940sq)]
III-1-1
|
19691 |
handdoek |
handdoek:
handdoek (Q162p Tongeren)
|
handdoek
III-2-1
|
32785 |
handeg |
[eg]:
[eg] (Q162p Tongeren)
|
De termen die in dit lemma bijeen zijn gezet, konden worden geduid als benamingen voor de kleine houten eg die door een persoon wordt voortgetrokken bij de bewerking van een klein perceel of de moestuin. Voor zulk werk kon ook één van de velden van een meerdelige eg worden gebruikt. Voor ''eg'' en ''eg'' zie het lemma ''eg''.' [N 15, 4 add.; N J, 10; A 13, 16b; div.]
I-2
|
21449 |
handelaar |
commerant (fr.):
kòmmërsaant (Q162p Tongeren)
|
Noem het (dialect)woord voor: een kleine zelfstandige? [middenstander] [N 102 (1998)]
III-3-1
|
17661 |
handen (kindernamen) |
handjes:
hēͅntšə (Q162p Tongeren),
heͅntšə (Q162p Tongeren),
heͅnəkə (Q162p Tongeren),
pollen:
pol (Q162p Tongeren, ...
Q162p Tongeren),
polletjes:
poləkə (Q162p Tongeren),
ə poͅləkə (Q162p Tongeren)
|
hand: kinderwoorden (pol, polleke, poeleke] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
17660 |
handen (spotnamen) |
geboden:
gebōjə (Q162p Tongeren),
klauwen:
klaaë (Q162p Tongeren),
klā (Q162p Tongeren),
knokels:
knjøkəls (Q162p Tongeren),
pollevijen:
poͅləvīs (Q162p Tongeren),
poten:
p (Q162p Tongeren),
potə (Q162p Tongeren),
pø (Q162p Tongeren),
schoppen:
WNT: schoep, Mnl. schoep. Oorspr. gewestelijke vorm naast Schop [mnl. scoppe].
sjoebe (Q162p Tongeren),
vijf, de -:
de vaaf (Q162p Tongeren)
|
[N 10 (1961)]
III-1-1
|