20678 |
hete bliksem |
stomp:
stump (Q162p Tongeren)
|
Stamppot van appelen en aardappelen (appelprul, hemel en aarde, hete bleksem, onder en boven de tafel, hoog en laag?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20404 |
heten |
heten:
hééjte (Q162p Tongeren)
|
heeten
III-2-2
|
32923 |
heukeling |
heukeling:
hyø.kǝleŋ (Q162p Tongeren),
hoopje:
hø̜pkǝ (Q162p Tongeren)
|
Het kleinste hoopje halfdroog hooi dat men ''s avonds maakt door het opwerken van de rijen, om ze ''s anderendaags weer uiteen te gooien. De kaarten 40, 42 en 44, respectievelijk "heukeling", "hoop" en "opper" hebben alle drie dezelfde opbouw, die weer in verband staat met de opbouw van de kaarten 39, 41 en 43: "op heukelingen zetten", "op hopen zetten" en "op oppers zetten". Voor deze zes kaarten zijn ook dezelfde symbolen voor gelijke opgaven gebruikt. [N 14, 104 en 103 add.; JG 1a, 1b, 2c; A 16, 3a; A 42, 20a, L 36, 1; L 38, 38a; monogr.]
I-3
|
32924 |
heukelingen spreiden |
breken:
[breken] (Q162p Tongeren),
uitereengooien:
atrē.ngǫi̯ǝ (Q162p Tongeren)
|
Het uiteengooien van de kleinste soort hoopjes, zodat ze verder kunnen drogen. Het voorwerp van de overgankelijke werkwoorden is steeds: heukelingen. ø...ŋ wijst op identieke antwoorden als in het lemma ''zwaden spreiden''.' [N 14, 105; JG 1a, 1b; A 34, 1; monogr.]
I-3
|
17645 |
heup |
heup:
huwoͅp (Q162p Tongeren),
hwoͅip (Q162p Tongeren),
wuop (Q162p Tongeren),
i.e. heupen.
huwopə (Q162p Tongeren)
|
heup [N 10b (1961)] || lendenen [lenge, leene, leende] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
18087 |
heupjicht |
geschot:
gësjwòit (Q162p Tongeren)
|
Ischias: ontsteking van de heupzenuw, heupjicht (ischias, geschot, steek(te), pleurijs, flerecijn). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
24912 |
heuvel, kleine hoogte |
hoogte:
wo⁄n heugtə (Q162p Tongeren)
|
wat een hoogte! [ZND 27 (1938)]
III-4-4
|
17776 |
hiel |
vers:
vas (Q162p Tongeren)
|
hoe heet het achterdeel van de voet (fr. talon) [ZND 29 (1938)]
III-1-1
|
18344 |
hielstuk van een schoen |
contrefort (fr.):
kontrəfo:r (Q162p Tongeren),
kontərfo:r (Q162p Tongeren),
Et. Fr. contrefort.
kôotrëfôor, kóntrëfóor (Q162p Tongeren),
z.o. kôotrëfôor. [sub Addenda]
kóntrëfóór (Q162p Tongeren),
vers:
Et. Kil. verssen, Hgd. Ferse.
vas (Q162p Tongeren)
|
contrefort || hiel, hak || hielstuk (van schoen) || hielstuk [konterfort[ [N 24 (1964)]
III-1-3
|
23901 |
hiernamaals |
achter dit leven:
aater dit lêeve (Q162p Tongeren)
|
Het hiernamaals, het namaals, het leven na dit leven. [N 96D (1989)]
III-3-3
|