18612 |
-> [wld iii 2.2] |
- wld iii, 2.2 !:
([døipklɛit}) (Q162p Tongeren),
baveͅt (Q162p Tongeren),
døipdɛkə (Q162p Tongeren),
døipma:ntəl (Q162p Tongeren),
døipmøts (Q162p Tongeren),
døͅipdeͅkə (Q162p Tongeren),
døͅipkletšə (Q162p Tongeren),
døͅipmutskə (Q162p Tongeren),
døͅy.phi.məkə (Q162p Tongeren),
døͅy.pmuitskə (Q162p Tongeren),
ha.lsnø̄zdy.kskə (Q162p Tongeren),
nāgəlve:s (Q162p Tongeren),
nōͅ.gəlveskə (Q162p Tongeren),
noͅgəlbeͅntšə (Q162p Tongeren),
pi.sduk (Q162p Tongeren),
pisduk (Q162p Tongeren, ...
Q162p Tongeren),
rouwba:nt (Q162p Tongeren),
roͅumuits (Q162p Tongeren),
Roͅuvuoͅil (Q162p Tongeren),
roͅwmuts (Q162p Tongeren),
vwal (Q162p Tongeren),
wøͅlə nø̄zduk (Q162p Tongeren),
zøivərlap (Q162p Tongeren, ...
Q162p Tongeren),
zøͅivərleͅpkə (Q162p Tongeren),
zøͅy.vəRleͅpkə (Q162p Tongeren),
Minder [freq.].
we.ndəl (Q162p Tongeren),
Mv. veste, meestal dim. veske.
ves (Q162p Tongeren)
|
dekentje waaronder de dopeling naar de kerk wordt gedragen [N 25 (1964)] || doek, witte ~ die men het kind als een schortje voor de borst speldt [speet, spit] [N 25 (1964)] || doopjurkje [deumhemke] [N 25 (1964)] || doopmutsje [N 25 (1964)] || luier [winjel, luur, kindsdoek, psidoek, huik] [N 25 (1964)] || muts met poffer, minder kostbaar of minder uitgedost dan de grote witte muts, die bij rouwgelegenheden wordt gedragen [rouwpoffer] [N 25 (1964)] || navelbandje [nagelbendje] [N 25 (1964)] || rouwsluiter(s) aan een hoed [N 25 (1964)] || slabje, morsdoekje voor kinderen [slabbertje, slabberlepke, zeiverlepke, slepke, bavet(sje) [N 25 (1964)]
III-1-3
|
22095 |
<naam> |
<naam>:
`t nôômfés (Q162p Tongeren),
naomfès (Q162p Tongeren),
kleine, een ~:
de kleine (Q162p Tongeren),
mei:
mèi (Q162p Tongeren),
merckx:
de Merkx (Q162p Tongeren),
nul-nul-zeven:
de 007 (Q162p Tongeren),
orlans:
de Orleans (Q162p Tongeren, ...
Q162p Tongeren),
parel:
de parel (Q162p Tongeren),
radio:
de radio (Q162p Tongeren),
tamelijk veel:
tamelijk veel (3) (Q162p Tongeren),
weinig:
weinig (1) (Q162p Tongeren, ...
Q162p Tongeren,
Q162p Tongeren,
Q162p Tongeren),
weinig (2) (Q162p Tongeren),
witte, een ~:
de witte (Q162p Tongeren),
zevenhonderd negenennegentig:
de 799 (Q162p Tongeren),
zwarte, een ~:
de zwarte (Q162p Tongeren),
{ja}:
ja (Q162p Tongeren, ...
Q162p Tongeren,
Q162p Tongeren,
Q162p Tongeren,
Q162p Tongeren,
Q162p Tongeren,
Q162p Tongeren)
|
3. Naamfeest. || Een naamfeest, naamdag [vernamsdaag, nametsdaag]. [N 96C (1989)] || Elke duif heeft bij de duivesporter in de regel een naam. Indien U hiervoor benamingen kent, die: afgeleid zijn van het ringnummer, geef hiervan dan een/enkele voorbeeld(en)? [N 93 (1983)], [N 93 (1983)], [N 93 (1983)], [N 93 (1983)], [N 93 (1983)], [N 93 (1983)], [N 93 (1983)] || Elke duif heeft bij de duivesporter in de regel een naam. Indien U hiervoor benamingen kent, die: afgeleid zijn van het ringnummer, wat is dan de frekwentie? [N 93 (1983)], [N 93 (1983)], [N 93 (1983)], [N 93 (1983)], [N 93 (1983)], [N 93 (1983)] || Elke duif heeft bij de duivesporter in de regel een naam. Kent U hiervoor benamingen die: afgeleid zijn van het ringnummer: ja of nee? [N 93 (1983)], [N 93 (1983)], [N 93 (1983)], [N 93 (1983)], [N 93 (1983)], [N 93 (1983)], [N 93 (1983)] || feest vieren op de dag gewijd aan de heilige wiens naam men draagt [besteken] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
18253 |
[falie] |
voile (fr.):
vuoil (Q162p Tongeren),
vwōͅl (Q162p Tongeren),
ZND35,010b: Bij burgersmenschen in t algemeen.
vwoïl (Q162p Tongeren)
|
falie (zwarte doek die de vrouwen vroeger droegen, nu nog hier en daar in gebruik bij begrafenissen) [ZND 35 (1941)] || sluierdoek, zwarte ~ die over hoofd en schouders wordt gedragen, gewoonlijk in de rouwtijd [vaol, voeël, falje, falie, slöjer, linao] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18261 |
[kazak] |
kazak:
korte dikke jas "kazak dreje"= va partij veranderen "op zene kazak kreige"= slaag krijgen
kəzak (Q162p Tongeren),
z.o. wénterkàzzàk.
kàzzak, këzak (Q162p Tongeren)
|
kazak: 1) mansoverhemd met lange mouwen || kazak; inventarisatie betekenis/uitspraak [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18182 |
[kazavek?] |
kazavek:
kažəvɛk (Q162p Tongeren),
Blouse.
kaižəveͅk (Q162p Tongeren),
kaižəvɛk (Q162p Tongeren),
Een klein overtrekjasje.
kajəvɛk (Q162p Tongeren),
ouderwetse mantel, geceintureerd en dan uitspringend NB "kazevék"= lijfje
kažəvak (Q162p Tongeren),
kazavekje:
Blouse.
kaižəveͅkskə (Q162p Tongeren),
kaižəvɛkskə (Q162p Tongeren)
|
kasjevék, in de betekenis van vrouwenmantel; betekenis/uitspraak [N 23 (1964)] || Kent u het woord kazevek, kazaver, kazawik voor een bepaald kledingstuk? Geef de juiste uitspraak op [ZND 48 (1954)]
III-1-3
|
18606 |
[lijfje] |
lijfje:
Onderhemdje.
leͅfkə (Q162p Tongeren),
Wordt onder het hemd gedragen.
leͅfkə (Q162p Tongeren)
|
lijfje, in de betekenis van soort kledingstuk; betekenis/uitspraak [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18779 |
[taupé] |
taup (fr.):
Et. Fr. taupé (taupe: mol). [Van Dale (FN): taupe, 2. molle[n]vel] [Van Dale (FN): taupé, fluwelige vilthoed]
tópè (Q162p Tongeren)
|
hoed uit mollenvel
III-1-3
|
31697 |
aaks |
aaks:
ǭks (Q162p Tongeren)
|
Zware bijl met lange steel die wordt gebruikt om bomen te vellen. [N 50, 10b; N 75, 114d; L 32, 46; monogr.]
II-12
|
24077 |
aalmoezenier |
aalmoezenier:
nenalmoezenier (Q162p Tongeren)
|
Een priester die belast is met de zielzorg van een bepaalde klasse of groep van mensen [aalmoezeneer]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
25248 |
aam, maat van 150 l. |
aam:
mv.: -ë
uòm (Q162p Tongeren),
mv.: -ë (z.o. kïndsjë)
uòm (Q162p Tongeren)
|
aam, oude vochtmaat
III-4-4
|