34484 |
baarmoeder van de kip |
eierstok:
ęi̯ǝrstǫk (Q162p Tongeren)
|
Het geheel der geslachtsorganen van een kip. [N 19, 57]
I-12
|
34113 |
baarmoeder van de koe |
draagzak:
drǭxzak (Q162p Tongeren),
matrice:
mǝtris (Q162p Tongeren)
|
[N 3A, 48; A 48A, 47a]
I-11
|
24298 |
baars |
baars:
bôos (Q162p Tongeren, ...
Q162p Tongeren)
|
baars || baars. Wat is de naam van de baars (percfa fluviatilis), een roofvis in onze rivieren, van ongever 30 ? 40 cm lang, met strepen op zijn rug en een sterk ontwikkelde rugvin? [N102 (1998)]
III-4-2
|
23153 |
baarspel |
baarspel:
Men tracht een bepaald punt op het terrein van de tegenstrever te bereiken zonder door deze aangetikt te worden.
bàarspéel (Q162p Tongeren)
|
Overloopspel.
III-3-2
|
20551 |
babbelaar |
karamel:
krëmêl (Q162p Tongeren),
snoepje
krëmêl (Q162p Tongeren),
kërmêl (Q162p Tongeren)
|
caramel || hopje
III-2-3
|
20278 |
baby, zuigeling |
kindje:
kīēntsjə (Q162p Tongeren),
kĭĕntsjə (Q162p Tongeren)
|
Hoe spreekt men in uw dialect over een kindje beneden een jaar [ZND 49 (1958)]
III-2-2
|
19761 |
badgeiser |
boiler:
bòilër (Q162p Tongeren),
chaufe-bain (fr.):
van bad Fr. chaufe-bain
sjóofbēe (Q162p Tongeren),
sjóofbêe (Q162p Tongeren)
|
geiser || geizer
III-2-1
|
34585 |
bak |
bak:
bák (Q162p Tongeren),
clitchètbak:
klitšibák (Q162p Tongeren)
|
Het gedeelte van de kar, wagen of kruiwagen waarin de lading vervoerd wordt. De bak bestaat uit zijwand, voorwand, achterwand en bodem (zie die lemmata). Er kunnen zo nodig verhoogsels op gezet worden. Het woordtype brak betekende oorspronkelijk "zijwand" en werd als zodanig dikwijls in het meervoud gebruikt. De betekenis van de enkelvoudsvorm ontwikkelde zich metonymisch naar "bak in zijn geheel". De betekenis "draagbalk van de bak" (zie het lemma draagbalken), verwant met "zijwand", komt nog vaak voor, vooral in Nederlands Limburg. De woordtypen slagbak, kipbak, slagkarbak, aardkarbak en clitchètbak duiden een bak aan die kan kippen. [N 17, 22; N 18, 99; N G,, 57; JG 1a; JG 1b; JG 1d; JG 2b; monogr]
I-13
|
34257 |
bak om boter in te kneden |
boterkom:
[boter]kǫmp (Q162p Tongeren),
botterkuip:
[botter]kau̯p (Q162p Tongeren),
teil:
tēl (Q162p Tongeren)
|
Kneedbak die schuin werd geplaatst om de melk uit de geknede boter te laten vloeien. Zie voor de fonetische documentatie van (boter) en (botter) het lemma ''boter'' (12.14) in deze aflevering. [N 12, 51, 59 en 61; JG 1a, 1b; A 7, 22; Ge 22, 15, 72 en 73; L 27, 67 en 68; monogr.; N 5A (I]
I-11
|
33417 |
bakhuis |
bakhuis:
bakǝs (Q162p Tongeren)
|
Het bakhuis is een vertrek of, vaak alleenstaand, gebouw waar de bakoven zich bevond. Daarin bakte men vroeger brood en in veel gevallen kookte men daar ook het veevoer. Zie afbeelding 13. [N 5A, 79a; N 5, 109; L 1, a-m; L 12, 8; OB 2, 1; monogr.; add. uit S 50; Gwn 4, 2]
I-6
|