22410 |
knibbelen |
mikado:
mikádó (Q162p Tongeren)
|
het spel waarbij de spelers staafjes (26 of 28) die verward op een hoopje liggen, met een haakje of een staafje telkens een staafje moeten ophalen zonder de andere te bewegen [knibbelen, knipperen] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
17677 |
knie |
knie:
kni (Q162p Tongeren),
kni: (Q162p Tongeren),
knie (Q162p Tongeren, ...
Q162p Tongeren),
knī (Q162p Tongeren),
knî: (Q162p Tongeren)
|
knie [N 10b (1961)], [RND], [ZND 28 (1938)]
III-1-1
|
34221 |
knieband voor een stier of kalf |
knieband:
knībānt (Q162p Tongeren)
|
IJzeren, soms houten beugel of ring aangebracht ter hoogte van de knie, meestal met een touw om de horens. Deze knieband wordt bevestigd om de koeien los te kunnen laten lopen en tevens ze in bedwang te kunnen houden. [N 3A, 14c; monogr.]
I-11
|
17678 |
knieholte |
knievouw:
knievāā (Q162p Tongeren),
vouw:
vaa van oer bein (Q162p Tongeren)
|
hoe heet men de knieboog, d.w.z. de plooi achter in het been op de hoogte van de knie ? [ZND 36 (1941)]
III-1-1
|
23369 |
knielbankje |
knielbankje:
et kniel-benkske (Q162p Tongeren)
|
Het knielbankje van de kerkbank. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23536 |
knielen |
knielen:
kniele (Q162p Tongeren)
|
Knielen, een kniebuiging maken [kniele, kneele, kneije?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23372 |
knielkussen |
kussen:
et kösse (Q162p Tongeren),
et kùsse (Q162p Tongeren)
|
Het knielkussen op de kerkbank. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
18874 |
kniezen |
brommen:
broeme (Q162p Tongeren),
broemmen (Q162p Tongeren)
|
Hij is altijd aan t kniezen (ontevreden, morren). [ZND 28 (1938)]
III-1-4
|
17920 |
knijpen |
pitsen:
pitse (Q162p Tongeren)
|
die schoenen knellen mij (doen pijn) [ZND 28 (1938)]
III-1-2
|
18151 |
knikkebenen |
door de knie?n zakken:
dør zen knīje zakke (Q162p Tongeren),
schokken:
šokə (Q162p Tongeren)
|
lopen: met doorknikkende knieën lopen [kwakken] [N 10 (1961)]
III-1-2
|