e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Tongeren

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
knibbelen mikado: mikádó (Tongeren) het spel waarbij de spelers staafjes (26 of 28) die verward op een hoopje liggen, met een haakje of een staafje telkens een staafje moeten ophalen zonder de andere te bewegen [knibbelen, knipperen] [N 112 (2006)] III-3-2
knie knie: kni (Tongeren), kni: (Tongeren), knie (Tongeren, ... ), knī (Tongeren), knî: (Tongeren) knie [N 10b (1961)], [RND], [ZND 28 (1938)] III-1-1
knieband voor een stier of kalf knieband: knībānt (Tongeren) IJzeren, soms houten beugel of ring aangebracht ter hoogte van de knie, meestal met een touw om de horens. Deze knieband wordt bevestigd om de koeien los te kunnen laten lopen en tevens ze in bedwang te kunnen houden. [N 3A, 14c; monogr.] I-11
knieholte knievouw: knievāā (Tongeren), vouw: vaa van oer bein (Tongeren) hoe heet men de knieboog, d.w.z. de plooi achter in het been op de hoogte van de knie ? [ZND 36 (1941)] III-1-1
knielbankje knielbankje: et kniel-benkske (Tongeren) Het knielbankje van de kerkbank. [N 96A (1989)] III-3-3
knielen knielen: kniele (Tongeren) Knielen, een kniebuiging maken [kniele, kneele, kneije?]. [N 96B (1989)] III-3-3
knielkussen kussen: et kösse (Tongeren), et kùsse (Tongeren) Het knielkussen op de kerkbank. [N 96A (1989)] III-3-3
kniezen brommen: broeme (Tongeren), broemmen (Tongeren) Hij is altijd aan t kniezen (ontevreden, morren). [ZND 28 (1938)] III-1-4
knijpen pitsen: pitse (Tongeren) die schoenen knellen mij (doen pijn) [ZND 28 (1938)] III-1-2
knikkebenen door de knie?n zakken: dør zen knīje zakke (Tongeren), schokken: šokə (Tongeren) lopen: met doorknikkende knieën lopen [kwakken] [N 10 (1961)] III-1-2