e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Tongeren

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
knikker kei: , /  (Tongeren), kêê (Tongeren), aarden knikker  ən kɛ (Tongeren), Meervoud: keil. Geh. Tongeren. (t Daghet in den Oosten XI, 51)  kei (Tongeren), Zgw. mèt dë kêeë sjie:të: knikkeren.  kêe (Tongeren), Zgw. sub kêe.  mèt dë kêeë sjīētë (Tongeren), klits: klïts (Tongeren) / [SND (2006)] || 2. (Gewone) knikker. || [kleiner en in gebakken klei of potaarde] [SND (2006)] || Een knikker. [ZND B1 (1940sq)] || Kleine, meestal aarden knikker. || Kniker (sic), huuf, maai, vrank, kassedo. || Knikkeren. III-3-2
knikkeren met de keien schieten: Zgw. sub kêe.  mèt dë kêeë sjīētë (Tongeren) Knikkeren. III-3-2
knikkerkuiltje putje: `t pùtsjë (Tongeren) het holletje in de grond bij t knikkeren [kuil, kuiltje, putje, O, demke] [N 112 (2006)] III-3-2
knikkers laten rollen trullen: trullë (Tongeren) knikkers laten rollen [druilen, trullen, dullen, reuzelen, dreutelen] [N 112 (2006)] III-3-2
knikkertermen batavia: Z.o. Battàvià [pag. 41: vroegere naam v.d. hoofdstad van Nederlands Oost-Indië (nu: Djakarta, hfst. van Indonesië): aan t andere eind van de wereld].  bëtàvia, pëtavià (Tongeren), keiroerens: Kêerürës is er in het knikkerspel, wanneer de knikkers (kêeë) elkaar (nauwelijks) raken en er geen maneuvreerruimte is (P.M., 5).  kêerürës (Tongeren), knokelzalf: I, II-  knyùkëlzàaf (Tongeren), pfuschen (du.): foe`tsë (Tongeren), roerens: I (P.M., 5), II, III-  rürës (Tongeren) Bevel bij het knikkerspel (keiroerens). || Kneukelzalf bij het knikkerspel... || Knoeien, bij knikkerspel "door nerveuze vingerbeweging de knikker in de verkeerde richting schieten". || Roerens, in t knikkerspel, wanneer twee knikkers elkaar raken. || Term bij t knikkerspel, waardoor men te kennen geeft niet verder te willen meedoen. III-3-2
knikkerzakje klitsbeurs: klïtsbòs (Tongeren) Beurs (buidel) voor aarden knikkers. III-3-2
knipogen oogjes pitsen: äugskes pitse (Tongeren), oogpitsen: [*mv, vgl. RND ogen]  oug pitsa (Tongeren) knipogen (een oog dichtdoen als teken van verstandhouding) [ZND 28 (1938)] III-1-1
knippatroon patroon: patrōn (Tongeren) Een naar de vereiste vorm geknipt of te knippen stuk papier, waarnaar de stof voor kledingstukken geknipt wordt. [N 59, 48a; N 62, 4; MW; monogr.] II-7
knippen, snijden snijden: snajǝ (Tongeren) Het uitsnijden van het patroon uit de stof of de stof met de schaar volgens patroon in stukken verdelen. Het object stof, patroon, kleed, stuk is bij de woordtypen knippen en snijden niet gedocumenteerd. [N 59, 50; N 62, 3; Gi, 1.IV, 21; MW] II-7
knobbelzwaan zwaan: zwōͅn (Tongeren) zwaan: knobbelzwaan (152 dezelfde als de tamme zwaan [N 09 (1961)] III-4-1