19350 |
knorrepot |
brombeer:
broembèr (Q162p Tongeren),
broembêer (Q162p Tongeren),
woa ne broembaer (Q162p Tongeren),
brompot:
broempot (Q162p Tongeren, ...
Q162p Tongeren),
brumpot (Q162p Tongeren),
mof:
moef (Q162p Tongeren),
mofkop:
moefkòp (Q162p Tongeren)
|
brombeer, grommelaar || Een lastig persoon, een knorpot (greef?). [ZND 35 (1941)] || knorrig persoon || Wat een gemelijke kerel (altijd misnoegd, knorrig). [ZND 24 (1937)] || Wat een knorrepot ! (Het echte dialectwoord opgeven). [ZND 28 (1938)]
III-1-4
|
17880 |
knuppel, knots |
knoest:
knoes (Q162p Tongeren),
knots:
knots (Q162p Tongeren),
knuppel:
kneuppel (Q162p Tongeren),
knoepel (Q162p Tongeren),
knøpəl (Q162p Tongeren, ...
Q162p Tongeren),
krauw:
krou (Q162p Tongeren),
krengel:
kreungəl (Q162p Tongeren),
matrak:
matrak (Q162p Tongeren),
stok:
dikke stek (Q162p Tongeren)
|
knuppel [RND], [ZND 36 (1941)], [ZND B2 (1940sq)]
III-1-2
|
22381 |
knutselen |
fibberen:
énēin fibbërë (Q162p Tongeren),
Et. Lat. fabricare > fabrigën > fëbrigen > fibríjën > fibbërë ?
fibbërë (Q162p Tongeren)
|
allerlei kleine voorwerpen uit liefhebberij en met geringe hulpmiddelen maken [knutselen, kutselen] [N 112 (2006)] || Knutselen.
III-3-2
|
34058 |
koe |
koe:
ku (Q162p Tongeren),
kȳ (Q162p Tongeren),
kū (Q162p Tongeren),
kǫi̯ (Q162p Tongeren)
|
Volwassen vrouwelijk rund, in de regel een rund dat één of meerdere keren gekalfd heeft. Zie afbeelding 5. Op de kaart is het woordtype koe niet opgenomen. [JG 1a, 1b; A 3, 37; A 4, 11; Gwn V, 2a; L 1a-m; L 4, 37; L 5, 27b; L 7, 61b; L 14, 26 en 88; L 20, 11; L 27, 5 en 57; L 29, 44; L 38, 44; L 40, 21b; L 44, 16, 21a en 39; R 12, 29; R (s]
I-11
|
34068 |
koe die tweemaal heeft gekalfd |
tweede keer vaars:
twēdǝ kēr vi̯es (Q162p Tongeren),
tweeling:
twēleŋ (Q162p Tongeren)
|
Zie voor de fonetische documentatie van (koe) resp. (kalf) de lemmata ''koe'' (3.3.1) en ''kalf'' (3.1.1). [N 3A, 26a; N C, 14b]
I-11
|
34126 |
koe met gebogen, opgezette rug |
kruif:
kruf (Q162p Tongeren)
|
[N 3A, 145c]
I-11
|
34124 |
koe met hellend kruis |
hangkont:
haŋkōnt (Q162p Tongeren),
hāŋkǫnt (Q162p Tongeren)
|
[N 3A, 145a; monogr.]
I-11
|
34122 |
koe met korte poten |
diepe koe:
dīpǝ kū (Q162p Tongeren)
|
[N 3A, 142b]
I-11
|
34121 |
koe met lange poten |
hoge koe:
hōx kū (Q162p Tongeren)
|
[N 3A, 142a]
I-11
|
34125 |
koe met slappe, doorgezakte rug |
zaalrug:
zǫi̯lrø̜k (Q162p Tongeren)
|
[N 3A, 145b]
I-11
|