32297 |
kroos |
gergel:
gɛlgǝr (Q162p Tongeren)
|
De met behulp van de kroosschaaf in de binnenwand van het vat aangebrachte groef, waarin later de bodem wordt aangebracht. Zie ook afb. 222. [N E, 34b; monogr.]
II-12
|
32296 |
kroosschaaf |
gergel(s)kamp:
gɛlgǝrskamb (Q162p Tongeren)
|
In het algemeen de schaaf waarmee de kroos in de binnenwand van het vat wordt aangebracht. Er bestaan verschillende uitvoeringen van de kroosschaaf, maar vaak is hij samengesteld uit een houten blok, dat voorzien is van een drietal beiteltjes die naar de binnenwand van het vat gericht zijn, en een cirkelvormig houten plankje. Wanneer de kuiper het houten plankje in een cirkelvormige beweging over de koppen van de duigen voortbeweegt en tegelijkertijd de schaaf tegen de binnenwand van het vat aandrukt, ontstaat enkele centimeters onder de rand een groef, de kroos. Zie ook afb. 221. Soms wordt in de kroosschaaf in plaats van de drie beiteltjes een stuk zaagblad aangebracht; de woordtypen krooszaag, gergelzaag en groefzaag uit respectievelijk Panningen (L 290), Kortessem (Q 74) en Hasselt (Q 2) duiden waarschijnlijk zoɛn aangepaste schaaf aan.' [N E, 34a; A 32, 5; monogr.]
II-12
|
26454 |
kropgat |
kot:
ku.t (Q162p Tongeren),
nak:
nak (Q162p Tongeren)
|
Het gat dat zich midden in de loper bevindt en waarin het te malen graan loopt. Kweern in het woordtype kweernoog (l 331) verwijst naar de in die plaats gebruikelijke term voor de handmolen. Zie het lemma ɛhandmolenɛ.' [N O, 18o; A 42A, 35; N D, 8; Sche 53; Vds 129; Jan 128; Coe 93; Grof 119; N O, 18h]
II-3
|
20055 |
kruidje-roer-me-niet |
kruidje-roer-mich-niet:
krêdsjë-rüurt-mich-nï (Q162p Tongeren)
|
Kruidje-roer-me-niet (Mimosa pudica L.)
III-2-1
|
20805 |
kruidnagel |
groffelsnagel:
groͅfəsnōͅgəl (Q162p Tongeren)
|
kruidnagel [ZND B2 (1940sq)]
III-2-3
|
22580 |
kruidwis |
donderwis:
soort kruidwis, een bundeltje kruisen, mn "donderkruid"(donderbaard) en huislook ter bescherming tegen de donderaan de huisdeur gehangen.
dóndërwès (Q162p Tongeren),
kruidwis:
I. (J. Frère, L.V., I, pag. 41-43; Paque, V.V.P., pag. 222-223 s.v. kruidwès), II-.
kraudwès (Q162p Tongeren),
In onbruik
krawdwès (Q162p Tongeren)
|
De bos kruiden die op 15 augustus gewijd werd, de kruidwis [krüdwis, kroetwusj]. [N 96C (1989)] || donderwis || Kruidwis; kruidenbundel op O.-L.-V. Hemelvaart (15 aug.) gemaakt ter bescherming tegen onweer.
III-3-2, III-4-3
|
22967 |
kruidwis add. |
donderwis:
Ook de "Kraudwès"werd hiertoe gebruikt.
dóndërwès (Q162p Tongeren)
|
Bundeltje (boeketje), meestal van sempervivum tectorum (z.o. hausluòk), dat men boven de voordeur bevestigde als bescherming tegen onweer; soms werden ook takjes ervan in het haardvuur of de kachel verbrand gedurende het onweer.
III-3-2
|
26082 |
kruien |
varen:
vǭrǝn (Q162p Tongeren)
|
Een last met de kruiwagen vervoeren. [N 18, 100 add; Wi 33; S 19; L 29, 4; L 1a-m; RND 97; A 42, 13 add + 16 add; monogr.]
I-13
|
19581 |
kruik |
boebbel:
boebbël (Q162p Tongeren),
kruik:
krawk (Q162p Tongeren),
tuit:
tøͅi̯t (Q162p Tongeren)
|
aarden kruikje met lange hals om drank koel te bewaren || kruik [ZND 29 (1938)] || kruik, metalen ~; inventarisatie benamingen; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|
20806 |
kruimel |
breumel:
breumel brood (Q162p Tongeren, ...
Q162p Tongeren),
brø̄məl (Q162p Tongeren),
Van ë bróod bó veul breumëlë van ôof vallë wient òk gezàach dat hët breumëlt
breumël (Q162p Tongeren),
breumeltje:
breumelke (Q162p Tongeren),
greumel:
greuməl (Q162p Tongeren),
meer gebruikt breumël
greumël (Q162p Tongeren)
|
kruimel || kruimel brood [ZND 36 (1941)], [ZND B2 (1940sq)]
III-2-3
|