33207 |
rapen |
rapen:
rǭ.pǝ (Q162p Tongeren)
|
De aardappelen oprapen en in een mand bijeen doen, achter de rooiers of achter de rooiende ploeg aanlopend. [N 12, 21; JG 1a, 1b; monogr.; add. uit N 12, 18; A 23, 17d; Lu 1, 17d]
I-5
|
19558 |
rasp |
rasp:
rasp (Q162p Tongeren, ...
Q162p Tongeren)
|
rasp (rief, raspel, raps) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
31882 |
raspen, grof vijlen |
raspen:
raspǝ (Q162p Tongeren)
|
Een stuk hout met een houtrasp of een grove houtvijl een eerste, ruwe bewerking geven. [N 53, 158a; monogr.]
II-12
|
24367 |
rat |
rat:
rat (Q162p Tongeren, ...
Q162p Tongeren)
|
rat [ZND A1 (1940sq)]
III-4-2
|
23798 |
ratel van witte donderdag |
ratel:
dë raotël (Q162p Tongeren)
|
De ratel die van Witte Donderdag tot aan de zaterdag vóór Pasen in plaats van de altaarschel tijdens de mis wordt gebruikt. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
20529 |
rauw |
rauw:
roͅu̯ (Q162p Tongeren)
|
rauw (niet gekookt) [ZND A2 (1940sq)]
III-2-3
|
22338 |
ravotten |
afbratsen:
Dai këjúng kónnë wat ôofbratsë.
ôofbratsë (Q162p Tongeren),
rotsen:
ròtsë (Q162p Tongeren)
|
Dartel en ondeugend spelen, heen en weer lopen, zich uit de voeten maken. || Kleren verslijten door overal te ravotten of rond te zwerven.
III-3-2
|
22000 |
recht uit de richting van de losplaats aankomen |
koordrecht:
koordrecht (Q162p Tongeren),
uit het gat:
uit het gat (Q162p Tongeren)
|
Hoe zegt men: het aankomen van de duif: recht uit de richting van de losplaats? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
17902 |
recht vooruitstoten met de armen |
recht vooruitstoten:
mɛtə ɛrəm reXv"raut (Q162p Tongeren),
stoten:
stōte (Q162p Tongeren)
|
stoten: met de armen recht vooruit stoten [stuike] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
17674 |
rechte, vormeloze benen |
olifantenbenen:
olifantenbenen
woͅile fānte beͅijn (Q162p Tongeren),
spillebenen:
spillebɛɛin (Q162p Tongeren),
stokken:
stekə (Q162p Tongeren)
|
benen: rechte, vormloze benen [mok-, motbeene] [N 10 (1961)]
III-1-1
|