26668 |
rosmolen |
mange (fr.):
ps. omgespeld volgens Frings.
mənēͅš* (Q162p Tongeren),
manège (fr.):
mǝnē.žǝ (Q162p Tongeren)
|
De oudste machine die voor het dorsen werd gebruikt. Een paard leverde hier de drijfkracht. Algemeen wordt onder manège een constructie verstaan bestaande uit een vertikale as die door een horizontale boom, waar een paard is voorgespannen, in beweging wordt gebracht. Door middel van een kardan-koppeling wordt die draaiende beweging doorgegeven aan een horizontale as die door de wand van de schuur naar een machine werd geleid en deze aandrijfkracht leverde. In dit geval wordt door de rosmolen een trommel aangedreven waarin de halmen gedorst werden. Vergelijk ook het lemma ''rosmolen'' in de aflevering over de molenaarsterminologie, wld II,3, blz. 163.' [N 14, 7; JG 1a, 1b; monogr.] || dorsmachine: draaiend wiel met boom dat door een trekpaard wordt voortgedreven om de dorsmachine te doen werken [N 14 (1962)]
I-4, I-7
|
25040 |
rossig (kleur) |
ros:
ròs (Q162p Tongeren)
|
ros (kleur)
III-4-4
|
33901 |
rotstraal |
kwade straal:
kǫi̯ struǫl (Q162p Tongeren),
rotstraal:
rǫtstruǫl (Q162p Tongeren)
|
Ziekte bestaande in een rotting van de hoornstraal van de hoef, vooral tengevolge van het onhygiënische omstandigheden op stal zoals het langdurig staan in vochtige mest en urine, waardoor de hoeven verweken. Uit de straalgroeve loopt een wit, stinkend vocht. Als de straallederhuid eveneens wordt aangetast, kan kreupelheid optreden. Zie ook het lemma ''straalkanker'' (7.31). Zie afbeelding 15.' [A 48A, 18; N 8, 90l; N 52, 32c; monogr.]
I-9
|
24066 |
rouw dragen |
in het zwart gaan:
én t zwat góin (Q162p Tongeren),
in het zwart zijn:
én t zwat zin (Q162p Tongeren),
rouw dragen:
de rouw draôge (Q162p Tongeren),
ròuw draoge (Q162p Tongeren),
zwart dragen:
zwat draoge (Q162p Tongeren)
|
Rouw dragen. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
20421 |
rouwbrief |
doodsbrief:
de dooidsbrief (Q162p Tongeren),
de dóitsbrief (Q162p Tongeren),
de dútsbrief (Q162p Tongeren)
|
De rouwbrief. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
24065 |
rouwkrans |
kroon:
de kroon (Q162p Tongeren),
en kroon (Q162p Tongeren)
|
De krans die op de kist wordt gelegd [krants]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
20425 |
rouwpoffer/rouwmuts |
rouwmuts:
roͅumuits (Q162p Tongeren),
roͅwmuts (Q162p Tongeren)
|
muts met poffer, minder kostbaar of minder uitgedost dan de grote witte muts, die bij rouwgelegenheden wordt gedragen [rouwpoffer] [N 25 (1964)]
III-2-2
|
20446 |
rouwsluier |
sluier:
en sluier (Q162p Tongeren),
voile:
n vwòil (Q162p Tongeren)
|
een rouwsluier, voile, falie [N 96D (1989)]
III-2-2
|
20447 |
rouwsluier aan een hoed |
rouwband:
rouwba:nt (Q162p Tongeren),
rouwvoile:
Roͅuvuoͅil (Q162p Tongeren),
voile:
vwal (Q162p Tongeren)
|
rouwsluier(s) aan een hoed [N 25 (1964)]
III-2-2
|
23721 |
rozenhoedje |
rozenhoedje:
e roozenhoedsje (Q162p Tongeren)
|
Een Rozenhoedje (waarbij men 1 maal het bidsnoer langs gaat). [N 96B (1989)]
III-3-3
|