23783 |
vastenpreek |
vastenpreek:
vastëpreek (Q162p Tongeren),
vastensermoen (<fr.):
vastësërmoon (Q162p Tongeren)
|
De vastenpreek tijdens het lof op de zondagen van de vasten. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
23331 |
vastentijd |
vasten:
vastë (Q162p Tongeren)
|
De periode van Aswoensdag tot Pasen (de grote vasten, vastentijd). [N 96C (1989)]
III-3-3
|
26650 |
vat |
vat:
vǭ.t (Q162p Tongeren
[(25 kg)]
)
|
Graanmaat. Naar gelang de streek kan de inhoud van een vat verschillen. Voor zover door de invullers opgegeven, is achter het plaatscodenummer tussen ronde haken het aantal kiloɛs vermeld.' [JG 1b; JG 1c; JG 2c; Jan 141; Coe 263; Grof 288; monogr.]
II-3
|
32344 |
vat, ton (naar inhoud) |
aam:
wǫm (Q162p Tongeren),
halve ton:
hāf ton (Q162p Tongeren),
kindje:
kintšǝ (Q162p Tongeren),
ton:
ton (Q162p Tongeren),
vat:
vǭt (Q162p Tongeren)
|
In dit lemma zijn de benamingen voor vaten en tonnen met een bepaalde inhoudsmaat bijeen geplaatst. Bij één soort benaming worden door de zegslieden soms verschillende inhoudsmaten opgegeven. [N E, L; monogr.]
II-12
|
34313 |
vazelzeug |
vazelvarken:
vǫzǝlvɛrkǝ (Q162p Tongeren),
vazelzoog:
vǫzǝlzoǝx (Q162p Tongeren),
vǭ.zǝlzō.x (Q162p Tongeren)
|
Zeug die men in de wei laat lopen, zonder ze te willen vetmesten of voor de fok te gebruiken. Volgens de informant van Q 158a wordt dit varken in reserve gehouden als fokzeug. Het WNT (XVIII p. 956 s.v. vazelvarken) geeft als eerste betekenis "fokvarken" en als tweede "mager varken". Een vazelvarken wordt ook wel met opzet schraal gevoerd om het voor het fokken te gebruiken, naderhand ook om het gedurende de winter in leven te houden en dan tegen het voorjaar te gaan mesten (z. WNT XVIII p. 952 s.v. vazel III 3). [JG 1c, 1d, 2c; NE 2.I.8; N C, Q 111 add.; monogr.]
I-12
|
21284 |
vechten |
vechten:
fɛ.xtə (Q162p Tongeren),
v(tm)xtə (Q162p Tongeren),
vēͅxta (Q162p Tongeren),
vēͅxtə (Q162p Tongeren)
|
Hij deed geheel de wereld vechten. [RND] || vechten [ZND A1 (1940sq)]
III-3-1
|
34466 |
vechthaan |
soorthaan:
sorthǫǝn (Q162p Tongeren),
sorthǭn (Q162p Tongeren),
vechthaan:
vē̜xǭn (Q162p Tongeren)
|
Haan in de regel van een bijzonder ras, die afgericht wordt voor hanengevechten. Hanengevechten zijn een Haspengouwse specialiteit. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; monogr.]
I-12
|
34270 |
veearts |
artist:
artis (Q162p Tongeren),
veterinair:
vętǝrinɛ̄r (Q162p Tongeren)
|
[JG 1a, 1b; Vld.; monogr.]
I-11
|
20503 |
veel drinken |
buizen:
veel drinken
bùyzë (Q162p Tongeren),
haar bedrinken:
hùr bëdrénkë (Q162p Tongeren),
hem bedrinken:
húm bëdrénkë (Q162p Tongeren),
pimpelen:
Hë púmpëldë van s-mùrgës vrüg tòt s-uòvës lôot
púmpëlë (Q162p Tongeren),
pompen:
én Mêr ô¯n t pómpë (v. dronkaard)
pómpë (Q162p Tongeren),
zich bedrinken:
zïch bëdrénkë (Q162p Tongeren),
zich bezuipen:
zich bëzaupë (Q162p Tongeren)
|
drinken || onmatig drinken || veel drinken || zich bedrinken || zich bezuipen
III-2-3
|
18373 |
veel te grote schoen |
overzetter:
yøvərzeͅtərs (Q162p Tongeren)
|
schoen, veel te grote ~ [affeseersjoon] [N 24 (1964)]
III-1-3
|