18889 |
voornemen |
voornemen:
vùrnémë (Q162p Tongeren)
|
voornemen
III-1-4
|
23989 |
voornemen om niet meer te zondigen |
goed voornemen:
e goed vùrneeme (Q162p Tongeren)
|
Het voornemen om niet meer te zondigen [de vuërzats]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
17852 |
vooroverduikelen |
duiken:
døüjke (Q162p Tongeren),
plongeren (<fr.):
plōžierə (Q162p Tongeren),
plōͅžjeͅire (Q162p Tongeren),
schrankelen:
sjrɛŋkələ (Q162p Tongeren),
vallen:
valə (Q162p Tongeren)
|
duikelen, voorover vallen [stulpe, stölpe] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
32668 |
voorploeg |
hoofd:
hø̜i̯t (Q162p Tongeren),
kop:
kǫp (Q162p Tongeren)
|
De voorploeg is het tweewielig voorstel van een zgn. karploeg. Behalve de veelal voor zichzelf sprekende benamingen voor deze voorkar zijn in dit lemma ook opgaven verwerkt, die hetzij een gedeelte van de voorploeg, hetzij het voorstuk van de voetploeg betreffen. Zo werd kop, hoofd, voorstel, voorkant of trekstuk opgegeven als benaming voor a) de voorkant of het opstaande deel van de voorploeg (L 244c, 268); b) het voorste gedeelte van een wentelploeg (L 295) of het mechanisme waarin de ploegboom van de wentelploeg draaibaar is verankerd (Q 162, 198b); c) het voorste gedeelte van een ploeg (K 317, 359, P 107a, Q 111, 162) of van de ploegboom (L 383), waaronder de ploegvoet of het steunwieltje zich bevindt (L 292, Q 9) en waaraan de kam bevestigd is (K 357, Q 96d, 188) of waaraan de ploeg wordt voortgetrokken (K 314, L 270, 282, 424, 429a, P 46, 51) en waar de voorbreedte geregeld wordt (Q 116). Voor de woorden hoofd, kop, kar, ploegwagen en ploegrullen, als benamingen voor andere ploegonderdelen, zie men de lemmata ploeghoofd c.a., ploegwieltje en ploegslede c.a. [N 11, 31.II.k; N 11A, 100a; monogr.]
I-1
|
32643 |
voorschaar |
kleine schulp:
klęi̯n [schulp] (Q162p Tongeren),
pelleux:
`pęle (Q162p Tongeren),
`pęly (Q162p Tongeren),
`pęlø̄ (Q162p Tongeren)
|
De vóór het kouter geplaatste kleine schaar, die bij het ploegen de bovenste laag van de "harde voor" afschilt en deze met de mest en evt. onkruid in de open voor schuift. De in dit lemma vermelde meervoudsvormen zijn waarschijnlijk verstrekt naar aanleiding van een wentelploeg, die immers van twee boven elkaar staande voorscharen is voorzien. Voor het (...)-gedeelte van varianten zie men het lemma ploegschaar. [JG 1a + 1b + 1c; JG 2c ; N 11, 31.IV.a; N 11, 33f + g; N 11A, 85a; monogr.]
I-1
|
21504 |
voorschieten |
voorschieten:
ps. omgespeld volgens Frings.
vøršītə (Q162p Tongeren),
ps. omgespeld volgens IPA.
vøršītə (Q162p Tongeren)
|
Voorlopig voor iemand betalen [verschieten? b.v. ik zal het wel voor u verschieten?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
25471 |
voorschoot |
voorvel:
vø.rvɛ.l (Q162p Tongeren
[(korte leren schort van oa smeden)]
)
|
De doorgaans van leer vervaardigde voorschoot van de smid en loodgieter. [N 33, 4; N 64, 163a; L B1, 65c; monogr.]
II-11
|
18278 |
voorschoot, schort (alg.) |
voordoek:
vørək (Q162p Tongeren, ...
Q162p Tongeren),
vø̄rk (Q162p Tongeren),
vùrrek (Q162p Tongeren),
Et. uit vùr (voor) + doek. Na de samentrekking vùrdoek > vùrdëk > vùrrëk > vùr"k werd de k als het suffix -ik geïnterpreteerd.
vùr"k (Q162p Tongeren)
|
schort || voorschoot (door vrouwen gedragen) [ZND 17 (1935)] || voorschoot (van vrouwen) [ZND B1 (1940sq)] || voorschoot (van werklieden) [ZND B1 (1940sq)]
III-1-3
|
33353 |
voorstal, voedergang |
voedergang:
vui̯ǝrgaŋk (Q162p Tongeren),
vūi̯ǝrgaŋk (Q162p Tongeren),
voederstal:
vui̯ǝrstal (Q162p Tongeren),
voerij:
vrai̯ (Q162p Tongeren),
vrē̜ ̞i̯ (Q162p Tongeren),
voorstal:
vø̜r[stal] (Q162p Tongeren)
|
Het voorste gedeelte van de stal, gelegen tussen de (brand)muur van het woongedeelte en de voedergoot van de koeien. In een enkele dwarsstal, waarin de koeien met de kop naar het woongedeelte gekeerd staan, is het tevens de voedergang. In een dubbele dwarsstal, waarin de koeien met de staart naar elkaar toe staan, is de voorstal meestal de wat bredere voedergang langs de voorste rij koeien. In een dubbele dwarsstal, waarin de koeien met de kop naar elkaar toe staan, bevindt de voorstal zich opzij van de dubbele koeienstand. In een dubbele langsstal, waarin twee rijen koeien in de lengterichting van de stal staan, is het de vrije ruimte tussen het woonhuis en de dubbele koeienstandplaats. In de voorstal wordt het voer klaar gemaakt, wordt voer voor direct gebruik bewaard en bevinden zich toestellen en machines, zoals bietensnijmachine en veevoederkookketel. De voorstal is soms een tussen stal en keuken gelegen, apart vertrek geworden. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2). Zie afbeelding 8. [N 5A, 34a, 40a, 46a en 48a; N 4, 72 en 77; S 50; monogr.]
I-6
|
33355 |
voorstaldeur |
voederstaldeur:
vui̯ǝrstaldø̄r (Q162p Tongeren),
voerijdeur:
vrē̜ ̞i̯dø̜̄r (Q162p Tongeren),
voorpoort:
vø̄rpu̯ǫt (Q162p Tongeren),
zijdeurtje:
zāi̯dørkǝ (Q162p Tongeren)
|
De deur van de voorstal, de gebruikelijke toegang voor personen tot de stal, waardoor tevens het groenvoer naar binnen wordt gebracht. Zie voor de fonetische documentatie van de woorddelen (koestaldeur), (staldeur) en (stalpoort) het lemma "stalpoort, staldeur" (2.1.3). [N 5A, 34b en 53b; add. uit N 5A, 53c]
I-6
|