18128 |
waterpokken |
waterpokken:
woittërpòkkë (Q162p Tongeren),
wijnpokken:
wājnpòkkë (Q162p Tongeren),
windpokken:
wéndpòkkë (Q162p Tongeren)
|
Waterpokken: besmettelijke ziekte waarbij rode vlekjes op de huid ontstaan die in blaartjes overgaan (windpokken, wijnpokken, respok). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
33631 |
waterput |
put:
pyt (Q162p Tongeren, ...
Q162p Tongeren),
pøt (Q162p Tongeren),
pøͅt (Q162p Tongeren)
|
[N 12 (1961)] [RND 08] [Willems (1885)]
I-7
|
24275 |
watersnip |
watersnip:
wōͅtərsnøͅp (Q162p Tongeren)
|
watersnip (27 lange recht bek; vliegt plotseling op van de waterkant; zigzagvliegend; houdt hoge stijg- en daalvluchten en maakt daarbij mekkerend geluid; jachtvogel [N 09 (1961)]
III-4-1
|
24398 |
waterspin |
waterspin:
woͅi̯tərspen (Q162p Tongeren)
|
waterspin [N 26 (1964)]
III-4-2
|
32704 |
watervoor |
watervoor:
wǫi̯tǝr[voor] (Q162p Tongeren)
|
Een watervoor is een meestal wat diepere voor die men vóór de winter over de akker trekt, om overtollig water te laten afvloeien. Een watervoor kan dwars op de normale ploegvoren liggen, in het midden van de akker (bij uiteenploegen), tussen de delen van een in panden geploegde akker of ook wel om de (reeds ingezaaide) akker heen. In het algemeen brengt men watervoren aan op laaggelegen of natte gronden, akkers met een laagte erin of op een hellende akker om te voorkomen dat de grond wordt uitgespoeld. De benamingen kunnen ook gebruikt worden voor de middenvoor (omdat deze vaak als watervoor fungeert), verder voor de brede of grove voren van een akker die "op de wintervoor" is gelegd om hem te laten uitvriezen of voor ondiepe waterlopen, greppels en geulen in het algemeen. [N 11, 59b; N 11A, 137k; N 11A, 137i add.; div.]
I-1
|
21675 |
wbd: afzeggen |
ongeldig (bn.):
ps. omgespeld volgens Frings.
ongeͅldix (Q162p Tongeren)
|
ongedaan, De koop ~ maken [de koop ontdoen?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21683 |
wbd: in trek |
vaste markt:
ps. omgespeld volgens Frings.
vastə mēͅrt (Q162p Tongeren)
|
Goed in de markt liggend, een goede prijs opbrengend [willig, b.v. de eieren zijn willig deze maand?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21662 |
wbd: katten |
laten zitten:
ps. omgespeld volgens IPA.
təmetløtəzitə (Q162p Tongeren)
|
katten: Wat zegt men wanneer de koper de verkoper met zijn waar laat zitten, niet afhaalt wat hij gekocht heeft [katten? hij heeft gekat?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21679 |
wbd: kwaadgeld = kwaadgeld |
kwaad geld:
ps. omgespeld volgens Frings.
kōtxeͅlt (Q162p Tongeren),
ps. omgespeld volgens IPA.
kōtgēͅlt (Q162p Tongeren)
|
kwaadgeld: Als men vindt dat iemand teveel vraagt, zegt men: "hoeveel ...... is daarbij"[kwaad-geld?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21663 |
wbd: verkopen voor |
laten:
ps. omgespeld volgens Frings.
vør dēͅ prais loͅit six (Q162p Tongeren),
ps. omgespeld volgens IPA.
ix løt sə ux (Q162p Tongeren)
|
verlaten, Zegt men bij u: ik wil die geit voor zoveel geld wel ~ = voor die prijs wil ik ze wel verkopen [soelieje?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|