e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Tongeren

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
werveluitsteeksels losmaken knots lossnijden: knǫts lǫsnajǝ (Tongeren) De werveluitsteeksels losmaken om de ribben dikker te laten lijken. [N 28, 92] II-1
wervelwind houwvrouw: houvrou (Tongeren), hoͅuwvroͅu (Tongeren), mv.: -ë; (zelden gebruikt) ps. vragen ò of puntje boven de o?  hòuvròu (Tongeren), ouder  də hoͅuvroͅu (Tongeren) wervelwind || wervelwind [hauwmauw, remouw, hauw, ow, mouwmeuke, windroes] [N 22 (1963)] || Wervelwind. Hoe noemt men een ronddraaiende wind, die stof en zand van de grond doet opwervelen of water als een zuil omhoogzuigt ? (Nederl. wervelwind, in heviger vorm wel cycloon. N.B. Het Zeeuws-vlaamse nikkelstaart, het Drentse nokstaart, enz. doen ve [ZND 49 (1958)] III-4-4
wetsteen slijpsteen: slępstęi̯.n (Tongeren) De doorgaans in flauw-ovale punten uitlopende, platte korund (carborundum) steen van ongeveer 20-30 cm. lang, waarmee de zeis of de zicht gewet wordt in het veld. Zie de toelichting bij het lemma ''strekel'' en de algemene toelichting bij deze paragraaf. Daar het (oude) onderscheid tussen beide instrumenten (voornamelijk) in het materiaal lag, konden de opgaven met het element -steen hier worden ondergebracht. Niet altijd was de wetsteen van de industriële carborundum-steen vervaardigd. De zegsman van L 434 voegt toe dat de wetsteen gewoonlijk een stuk harde Naamse steen was; die van L 269 en Q 101 dat het een stuk leisteen was en soms gebruikte men een stuk dakpan (zie het betreffende woordtype). Aangaande het onderscheid tussen de kennelijk naast elkaar gebruikte wetsteen en cementen strekel, merkt de zegsman van L 313 nog op dat "de wetsteen korter (is) dan de cementen strekel en wordt gebruikt als de zeis te bot is om ze te wetten (sc. met de strekel) en nog te scherp om ze te haren". Zie verder de toelichting bij het lemma ''slijpbus''.' [N 18, 82; N 18, 80 add.; N 14, 131 add.; N 15 add.; JG 1a, 1b, 1d; A 4, 28f; A 23, 16II; L 20, 28f; Gwn 7, add.; monogr.] I-3
wetten met de wetsteen slijpen: slai̯.pǝ (Tongeren) Het scherpen van de zeis of de zicht met de wetsteen. Zie de algemene toelichting bij deze paragraaf en afbeelding 9, nummer 2. [JG 1a, 1b; add. uit: N 14, 131; N 18, 80; A 4, 28; A 14, 10; A 23, 16; monogr.] I-3
weverij spin: spē̜n (Tongeren) Ruimte waarin geweven wordt. Naast een ruimte in het huis (zie het lemma ɛweefkamerɛ) kan de plaats waar geweven wordt ook buiten het huis zijn, bijv. een schuur, zomerhuisje of een spinhuis. De weverij kan ook een afdeling in een fabriek betekenen.' [N 39, 4; N 5A øIŋ, 9a; monogr.] II-7
wezel eierwezel: ejɛrweͅsəl (Tongeren), muishondje: maushu:ntje (Tongeren), wezel: wezel (Tongeren), [Mustela nivalis]  wêssël (Tongeren), in de zegswijze: zo bang (oid) als een wezel  wezl (Tongeren) wezel [ZND 48 (1954)], [ZND 48 (1954)], [ZND 48 (1954)] III-4-2
wiebelen dantelen: onvast te been, dronken  dêendëlë (Tongeren), waggelen: wággele (Tongeren) Wiebelen: onvast heen en weer bewegen (wiebelen, kwikken, kwikkelen, wiegelen, waggelen) [N 108 (2001)] III-1-2
wieden, algemeen geden: gē̜i̯ǝ (Tongeren), gē̜ǝ (Tongeren), schoon maken: šōn mǭkǝ (Tongeren), trekken: trękǝ (Tongeren) Onkruid bestrijden in het algemeen, ongeacht de manier waarop of het gereedschap waarmee dat gebeurt. Vergelijk ook de meer specifieke handelingen in de andere lemmaɛs van deze paragraaf. De benamingen voor het object onkruid, dat in de woordtypen tussen haken is geplaatst, vindt men in het lemma Onkruid, Algemeen. [N 15, 2; N Q, 11b; JG 1a, 1b, 2c; A 47, 11b; L B2, 272; L 8, 92; S 43, Wi 39; monogr.; add. uit N 18, 8b; A 39, 1b] I-5
wiedschopje handkrabbertje: hāntkrɛbǝrkǝ (Tongeren) Klein schepje met handvat, voor het af- en/of uitsteken van onkruid; soms ook gebruikt om voer voor kleinvee uit te steken of om te poten. Voor het type scheven, zie het lemma Paardebloem. [N 18, 53; monogr.; add. uit N 18, 18b; GV, K7] I-5
wieg wieg: dë wieg (Tongeren) wieg; bak- of mandvormig ledikantje voor zeer kleine kinderen [wieg, krib, zuus] [N 115 (2003)] III-2-2