e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L318b plaats=Tungelroy

Overzicht

Gevonden: 6382
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
afwasteil, afwasbak aarden baartje: ɛ̄rdə bēͅrkə (Tungelroy), afwasbak: aafwasbak (Tungelroy, ... ), wasbakje: wasbèkske (Tungelroy) afwasbak [N 07 (1961)] || bak waarin men afwast [N 20 (zj)] || ouderwets afwasteiltje van aardewerk III-2-1
afwaswater afwaswater: āfwaswātər (Tungelroy), schotelwater: šōtəlwātər (Tungelroy) afwaswater || Het water, vermengd met zeep of soda, waarin het vaatwerk afgewassen moet worden [DC 15 (1947)] III-2-1
afzetten afstropen: aafstruipe (Tungelroy), stropen: struipe (Tungelroy) meer laten betalen dan een artikel waard is; te duur doen betalen [strepen, aankomen, strafelen, straffen, stropen, stroefen, scholpen, nijpen, afdrogen, overschatten] [N 89 (1982)] III-3-1
agnus dei agnus dei: agnus dei (Tungelroy) Het (vaste) misgezang dat na het Onze Vader wordt gezongen, het Agnus Dei. [N 96B (1989)] III-3-3
akelei akelei: -  akelei (Tungelroy) akelei [DC 60a (1985)] III-4-3
akker akker: akǝr (Tungelroy), zaadland: zǭtlanjtj (Tungelroy) Met het begrip ɛakkerɛ wordt in dit lemma bedoeld een bepaald begrensd stuk akkerland of bouwland. Veel respondenten uit Belgisch Limburg beschouwen perceel als een notariswoord. De woordtypen tarweland, haverland, bietenland, korenveld en koren duiden op een stuk land waarop een bepaald gewas wordt verbouwd.' [N 27, 2a; N 11, 1b; A 11, 4; A 3, 40; JG 1a, 1b, 1d; L 37, 11b; L 19b, 1a; Vld.; monogr.] I-8
akkerboterbloem boterbloem: booterbloomm (Tungelroy), boterbloom (Tungelroy), #NAME?  boterbloom (Tungelroy), -  booterbloom (Tungelroy), boterbloom (Tungelroy), Opgegeven voor de kruipende boterbloem (Ranunculus repens L.)  booterbloom (Tungelroy), boterbloom (Tungelroy), Opgegeven voor de scherpe boterbloem (Ranunculus acris L.)  boterbloom (Tungelroy) Akkerboterbloem (ranunculus arvensis 20 tot 60 cm hoog. De bladeren zijn meestal 3-delig, de bovenste 3-tallig met gesteelde, smalle blaadjes; bloemen met ronde steeltjes, lichtgeel van kleur; de kelkbladeren zijn niet teruggeslagen; de vruchten zijn me [N 92 (1982)] || boterbloem [DC 60a (1985)], [DC 60a (1985)], [DC 60a (1985)], [DC 60a (1985)] III-4-3
akkerdistel, distel distel: distel (Tungelroy, ... ), -  distel (Tungelroy) Akkerdistel (cirsium arvense 50 tot 150 cm groot. De plant is tweehuizig; de stengel zonder - of met smalle, stekelige vleugels; de bladeren zijn lancetvormig, meestal ingesneden, stekelig getand, vaak iets aflopend, de bloemen staan in kleine hoofdjes, [N 92 (1982)] || distel [DC 60a (1985)] III-4-3
akkergrens, grensvoor scheid (zelfst.nw.): šęi̯t (Tungelroy), scheidvoor: šęi̯t˲[voor] (Tungelroy) De grens tussen twee afzonderlijke akkers in de vorm van een diepe voor die met de ploeg getrokken wordt. Zie voor de fonetische documentatie van de woorddelen øvoorŋ resp. øvoordŋ het lemma ɛploegvoorɛ (wld I.1, blz. 105-106).' [N 11, 56; N 11A, 120; JG 1a, 1b, 1c, 1d, 2c; L B2, 268; L 24, 27; L 41, 24; monogr.] I-8
akkermunt knapperd: knappert (Tungelroy), muntkruid: geurig kruid onder gemaaid graan  moôndjkroêd (Tungelroy) akkermunt III-4-3