e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L318b plaats=Tungelroy

Overzicht

Gevonden: 6382
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
azijn azijn: aazien (Tungelroy), edik: eek (Tungelroy, ... ) azijn [DC 35 (1963)] || azijn; Hoe noemt U: De zure vloeistof bestaande uit azijnzuur en water, die o.a. gebruikt wordt bij het bereiden en conserveren van spijzen (azijn, arzijn, eek) [N 80 (1980)] III-2-3
baaien onderrok baaien rok: baajerok (Tungelroy), diemitten rok: Van Dale: diemit, sterke katoenen stof in keperverbinding waarin een patroon is geweven; ook diemet.  diemendjerok (Tungelroy) onderrok, dikke baaien ~ [N 24 (1964)] III-1-3
baalschort baalscholk: baalsjolk (Tungelroy, ... ), baalsjollek (Tungelroy), een lap van ruwe baal katoon die om t middel gebonden wordt en alleen op de boerderij wordt gebruikt en op t land  baalsjölk (Tungelroy) schort van een jutezak, voorschoot || voorschoot van jute of grof linnen of een als schort gebruikte baalzak [slobbert, baolscholk, baalslop, pleggert, plekker] [N 24 (1964)] || zijn er verschillende namen voor verschillende soorten van deze kledingstukken ? [DC 15 (1947)] III-1-3
baantje glijden op het ijs sleuren: sleure (Tungelroy, ... ) Baantje glijden [siddere, slibbere, sleure, kejje]. [N 07 (1961)] || Glijden over sneeuw of ijs. [N 38 (1971)] || Glijden: zich langs en oppervlak gemakkelijk, met zeer weinig wrijving voortbewegen (glijden, slibberen, glissen, schuiven, slifferen, slipperen, schampen). [N 84 (1981)] || Kinderen maken op de sneeuw of het ijs wel een gladde baan, door er telkens en achter elkaar overheen te glijden. Hoe noemt men het glijden op dit baan? [DC 44 (1969)] || Sleuren, glijden, glijbaantje spelen op sneeuw of ijs. III-3-2
baard baard: baard (Tungelroy), vlimmen: vlømǝ (Tungelroy) baard || De scherpe uitsteeksels van de aar bij sommige graangewassen: kafnaalden. Het type baard is een verzamelnaam; het type vlimmen is het meervoud van vlim dat eigenlijk de afzonderlijke kafnaald aanduidt die aan het omhulsel van de korrel vastzit. Wanneer het type vlimmen als dubbelopgave naast baard voorkomt (dat is het geval in L 286, 312 en 313), dan is de betekenis van vlimmen: het omhulsel waarin de korrel zit. Vergelijk ook de lemma''s ''graanafval'' (6.1.30) en ''spikken'' (6.1.31). Zie afbeelding 2, f. [JG 1a, 1b, 1c, 1d, 2c; A 25, 11; NE 2.I, 51; monogr.; add. uit N 14, 131] I-4, III-1-1
baarmoeder van de kip eierstok: eierstok (Tungelroy) Het geheel der geslachtsorganen van een kip. [N 19, 57] I-12
baarmoeder van de koe baarmoeder: bārmōdǝr (Tungelroy), dracht: drāxt (Tungelroy), lijf: līǝf (Tungelroy) [N 3A, 48; A 48A, 47a] I-11
babbelaar babbeltje: babbeltje (Tungelroy, ... ), karamel: k⁄rmèl (Tungelroy) babbelaar; Hoe noemt U: Een balletje van suiker of stroop (babbelder, babbelaar, brok, babbel(tje), suikerbal, sabbelder, ababol, rababbel, kussentje, spekje, steek, kokinje, babbelut) [N 80 (1980)] || toffee, karamel III-2-3
baby, zuigeling baby: laatste tijd  baby (Tungelroy), kindje: kindje (Tungelroy), kleine, een -: klein (Tungelroy), kosterkindje: NB.: "pasgeboren kind"; mar.: lemma toch maken?  kösterkintje (Tungelroy) baby, zuigeling; benaming voor kind beneden één jaar [DC 30 (1958)] || pasgeboren baby || pasgeboren kind; bij onze buren hebben ze een baby gekregen [DC 30 (1958)] III-2-2
bagagewagen goederenwagen: goederewage (Tungelroy) een bagagewagen bij een trein [fourgon, bak] [N 90 (1982)] III-3-1