20829 |
klont |
klont:
kloôntj (L318b Tungelroy),
knauwel:
knauwel (L318b Tungelroy)
|
hard brokje of klont in het eten, ook vieze troep, geleuter || klont, brok, kluit
III-2-3
|
20531 |
klonteren |
klonteren:
klontjere (L318b Tungelroy),
kluntjere (L318b Tungelroy),
koeken:
koke (L318b Tungelroy)
|
klonteren; Hoe noemt U: Tot klonters koken, gezegd van b.v. pap (koeken, klonteren) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
19405 |
klopper, garde |
garde:
garde (L318b Tungelroy),
klopper:
klopper (L318b Tungelroy),
klöpper (L318b Tungelroy),
kloprijsje:
kloͅprīskə (L318b Tungelroy)
|
garde van geschilde berketwijgjes || Keukeninstrument voor b.v. het kloppen van room of eieren bestaande uit een aantal lusvormige draden die in een handgreep samenkomen (klopper, garde) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
27419 |
klos |
klos:
klos (L318b Tungelroy)
|
Het garenklosje met snaarschijf aan de spil van de vleugel waarop de spindraad gedraaid wordt. [N 34, B14; N 34, B17]
II-7
|
25030 |
klotsen van vloeistoffen |
klotsen:
klōtse (L318b Tungelroy),
klŏtse (L318b Tungelroy)
|
het geluid dat vloeistoffen maken bij het golven en botsen van de golven tegen elkaar of tegen een wand [klotsen, kwatsen, palsen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
18120 |
kloven |
doorsnijden:
dōrsni-jǝ (L318b Tungelroy),
kenen:
keene (L318b Tungelroy, ...
L318b Tungelroy),
kloven:
kloove (L318b Tungelroy),
middendoordoen:
mede dōr dōn (L318b Tungelroy),
middendoorhakken:
medǝdōr hakǝ (L318b Tungelroy),
middendoorsnijden:
medǝdǭr sni-jǝ (L318b Tungelroy)
|
kloven in de hand [kloove, klieve, sprunge, kreewe] [N 10 (1961)] || Nadat het dier bestorven is, wordt het in twee delen verdeeld door het in de ruggegraat door te kappen. Soms laat men de ruggegraat aan één kant zitten en kapt men de ribben aan de andere kant los. Beide delen worden vervolgens apart verwerkt. [N 28, 89; Veldeke 32, 69; monogr.]
II-1, III-1-2
|
22659 |
klucht |
blijspel:
bliespeul (L318b Tungelroy),
klucht:
klucht (L318b Tungelroy)
|
Een kort toneelstuk waarin een komisch geval uit het dagelijks leven op grappige wijze wordt behandeld [klucht, knod, stop, grauw]. [N 90 (1982)]
III-3-2
|
19469 |
kluit |
kluit:
kolen en leem ook in bollen
kluut (L318b Tungelroy)
|
(Langwerpig) stuk brandstof, geperst uit steenkool- of bruinkoolgruis, fijngemaakte turf of houtskool met water en leem vermengd (briket, kluit, slof) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
33675 |
kluit aarde |
bonk:
bōŋk (L318b Tungelroy),
brok:
brǫk (L318b Tungelroy),
klot:
klot (L318b Tungelroy)
|
[N 27, 36; S 18; R 3, 8; L 28, 8; L 28, 9; L 1a-m; L B2, 290; ALE 257; Vd.; monogr.]
I-8
|
20900 |
kluiven |
knirs:
knirs (L318b Tungelroy)
|
een stukje kraakbeen afkluiven
III-2-3
|